| |
Een leven in twee deelen,
naar R. Machray.
Een schitterend visioen.
I.
St. Athanase zou gelijk zijn aan een half honderd andere dorpen in Quebec, indien niet de trotsche rivier waaraan het ligt er een eigenaardig karakter aan gaf. De brug, die het vereenigt met de bloeiende stad St. Jean aan de overzijde, overspant nagenoeg een mijl van het water van de Richelieu. Zijne hoofdstraat, waar de weinige winkels zijn die in de behoeften der bewoners voorzien, loopt evenwijdig met de rivier. De rest van het dorp - eenige ouderwetsche steenen huizen en andere, meer modern, van hout - ligt te midden van boschjes platanen en olmen tegen den zacht glooienden oever. Daarachter verrijst in het verschiet de groote St. Grégoire. Op een zomeravond, als de lichtjes de boomen, de huizen en het water beschijnen en de tonen van het Angelus zacht door de lucht weerklinken, levert het geheel een bekoorlijk tafereel op, landelijk en rustig.
Maar er rust een vloek op de plaats, de vloek die drukt op alles wat stil staat. Met vooruitgang heeft St. Athanase niets te maken. Het doet zijne eigene zaakjes en gaat zijn eigen weg. Het leven is daar van geslacht tot geslacht tamelijk onveranderd voortgegaan. Als de vader heenging, nam de zoon de open plaats in. Baptiste volgde Alexandre op, en Jean Baptiste; de namen veranderden, maar overigens scheen alles onveranderd te blijven. Toch heerschte er geluk in het dorp, maar een geluk dat niet in de kronieken beschreven wordt. Behalve de gebeurtenissen die op den Burgerlijken Stand worden geboekt, valt er niets te vermelden. De plaats is geheel vervuld door de jarenlange rust, de onverstoorde tevredenheid, die als groote vleugelen het gansche maatschappelijke leven in Fransch-Canada bedekken, in zonderlinge tegenstelling met de onrust en beweging van onzen tijd, waaraan St. Athanase part noch deel heeft. Zijn sympathie is geheel met die verdwijnende, oude wereld, waarvan de herinnering nog naleeft in zijne seigneurie; in de groote kerk met hoogen toren en hare aangrenzende, door olmen omringde pastorie; in zijn onbetwistbaar geloof; het meest misschien in zijne scherpe afscheiding van maatschappelijke standen, De denkbeelden der nieuwere democratie zijn te St. Athanase niet bekend.
Onder zulke plaatselijke zeden en gebruiken groeide Pierre Lacordière op tot den mannelijken leeftijd. Zijn vader, mijnheer de notaris, was een persoon van eenig gewicht in het dorp. De plaats was te klein voor een concurrent en zoo kende hij iedereen en de zaken van iedereen, die meerendeels op zijn eenvoudig kantoor werden behandeld. Al de kleine geheimen der bewoners waren hem toevertrouwd. Daarenboven ging het hem goed en was hij voor een plaats als St. Athanase zelfs rijk. Dit alles maakte hem tot een voornaam personage en in het besef van zijn gewicht verheugde hij zich. De seigneur was een Protestant en een Engelschman en had daarom maar weinig invloed in dit Katholieke dorp; de dikke oude pastoor daarentegen was een goed vriend en bondgenoot van den notaris; en er was dus niets, dat de voldoening kon verminderen die hij over zijne positie in de maatschappij gevoelde.
Maar toch waren er enkele families, die, omdat zij armer waren dan hij, zich nog trotscher gevoelden op het oude Fransche bloed dat door hunne aderen vloeide; die maar niet wilden vergeten, dat de vader van mijnheer de notaris een boer was geweest. Niet dat hun houding tegenover hem zich kenmerkte door overstelpenden hoogmoed of vernederende gemeenzaamheid, maar zij hielden zich eenvoudig teruggetrokken. Om den notaris recht te laten wedervaren moet gezegd worden, dat hij niet trachtte in hunne afzondering door te dringen; de kennis van hunne zaken die hij bezat gaf hem al de macht die hij wenschte. Maar met zijn zoon Pierre was het anders gesteld. Zijn lot leidde hem op een weg, die het onvermijdelijk maakte, althans een poging te doen om den toovercirkel te doorbreken. Hij had de gewichtige grenslijn in het leven bereikt, aan de eene
| |
| |
zijde waarvan de onvermengde vreugde en blijdschap der jeugd liggen, en aan de andere zijde de hartstochten en de koortsige gevoeligheid der mannelijkheid. Zijne oogen waren van zijne eigene makkers afgedwaald, om zich voor altijd te vestigen op iemand die niet tot hen behoorde. Maar zijne opvoeding stond hem in den weg. Met eene natuurlijke scherpzinnigheid had hij wel opgemerkt, dat, terwijl zijn vader zijne meeste cliënten met eene gemakkelijke beleefdheid behandelde, die voortvloeide uit het bewustzijn van eigen gewicht en zekerheid, hij toch sommigen met een zekeren eerbied bejegende die verschil in wederzijdsche positie aanduidde. De jongen groeide op in de overtuiging, dat daardoor de onderlinge verhouding tusschen zijn vader en hem en anderen werd aangewezen.
De Canadeesche habitant is evenwel in den regel opgeruimd en vroolijk als een leeuwerik, eenvoudig van hart, tevreden, gesteld op zijne woonplaats en geneigd om de onvermijdelijke zorgen des levens met blijmoedige onderwerping te dragen. Pierre echter had een anderen aard; hij was ernstiger, onderzoekender van geest dan zijne landgenooten. Hij was op zijn manier welopgevoed. Van de groote wereld, die achter zijn dorp lag, wist hij nagenoeg niets. Een enkel bezoek aan Montreal, de naastbij zijnde stad, had hem een flauw denkbeeld gegeven van wat zij kon wezen. Gedurende eenigen tijd had een vaag verlangen naar een ruimer leven zijn geest beroerd. Hij had met aandacht de stoombooten nagestaard die de Richelieu afzakten naar de St. Laurence, op weg naar onderscheidene havens. Droomerig peinsde hij er over wat soort van menschen en steden hij zou zien, indien hij met één hunner medevoer. Zijn trouwste vriend, vader Cherrier, de dorpspastoor, thans een oud man, maar die vroeger eene belangrijke betrekking in eene verwijderde stad had bekleed, verhaalde hem van de ijdelheden en de teleurstellingen dezer wereld, maar dit maakte weinig indruk op hem, in vergelijking met het schitterende geluk, den verblindenden luister en de begeerlijke onderscheidingen, waarvan hij insgelijks vertelde. Het was in de dagen dat Pierre's geest geheel vervuld was met die gedachten, en eene menigte bovendien van de onbestemde verlangens die het intreden van den mannelijken leeftijd vergezellen, dat hij verliefd geraakte op Marie de Calles. Onverhoeds drongen al de nevelachtige denkbeelden die zijn geest bezig hielden te zamen in dezen alles overheerschenden hartstocht. Haar te winnen werd het eenige doel, waarvoor het waard was te leven.
Marie was de dochter van een dier families, die, in armoede gedompeld, daarvoor genoegdoening vonden in de ontwijfelbare zuiverheid hunner afkomst. Voor hen waren mijnheer de notaris en zijn zoon in hun soort goed genoeg, maar de soort stond op onmetelijken afstand van hun eigen kring. Voor Pierre had die afstand zijn eigenaardige bekoorlijkheid. Marie was zeer schoon, maar hare schoonheid was alleen naar het uiterlijk. Dat begreep Pierre niet. Hij omringde het meisje met een geheimzinnigen stralenkrans, dien hij zelf had getrokken en die alleen in zijne verbeelding bestond. Dat zij schoon was, kon niemand ontkennen. Zij bezat een koninklijke houding, een ovaal gelaat, volmaakt in zijne soort; de donkere tressen omlijstten een blank voorhoofd, niet te hoog en niet te laag. Niemand kon hare groote blauwe oogen zonder welbehagen beschouwen, noch haar vriendelijken mond zonder bewondering. Maar van de teedere betoovering, de luchtige gratie, de onbeschrijfelijke aantrekkelijkheid die sommige vrouwen kenmerkt, en die de mannen voor altijd als slaven aan hare voeten doet vallen, was bij Marie geen spoor te ontdekken. Hare oogen hadden altijd dezelfde uitdrukking, - onbeweeglijk fraai, maar geen schijn van vuur of teederheid. Aan de lippen ontbrak het kenmerk van gevoeligheid. Haar gelaat was het gelaat eener vrouw, op wie de verzachtende aandoeningen van het menschelijk leven nog geen indruk hadden achtergelaten. Zij was niet zelfzuchtig of onvriendelijk, maar er was geen diepte in haar karakter. Daardoor miste zij de macht der sympathie en kon het ten hoogste tot eene oppervlakkige welwillendheid brengen. Maar Pierre zag niets van dat alles. Hij beminde haar; en alle andere gedachten en gevoelens gingen op in deze ééne groote aandoening. Voor hem was zij de liefste, zoowel als de lieftalligste der vrouwen; en hij geloofde in haar met zijne gansche ziel.
Pierre had haar nagenoeg zijn geheele leven gezien, maar door het onderscheid in hare maatschappelijke positie had hij altijd aan haar gedacht als aan iets dat ver van hem verwijderd stond. Een jaar of twee voor dat hij op haar verliefde was zij naar een klooster te Montreal gezonden om hare opvoeding te voltooien. Toen zij terugkeerde was het Mei, de maand van Maria, waarin St. Athanase de zinnen verrukt als geene andere plaats op aarde. Al de boomen waren in vollen groenen dosch. De seringen bloeiden en de lucht was vervuld van de geuren van al de heerlijke lentebloemen, - leliën der dalen en hyacinthen en narcissen zooveel men maar wenschte. Het was het gebruik onder de meisjes van het dorp, om op zekeren avond een soort van optocht te houden en kruisen van bloemen aan de Zusters te brengen, ten einde er het beeld van de H. Maagd mede te versieren. Op den laten namiddag van een verrukkelijken dag, slenterde Pierre door de hoofdstraat toen de stoet hem voorbij trok. Zijne oogen dwaalden over de lachende gezichtjes en bleven onwillekeurig op dat van Marie rusten. De zachte lentelucht had haar gelaatskleur eene zekere warmte gegeven, waarvan de indruk nog verhoogd werd door een ruiker witte bloemen, die zij voor het gelaat hield toen zij hem voorbij ging. Zij zag er aanvallig genoeg uit om voor de Godin der Jeugd te kunnen doorgaan.
‘Mon dieu!’ riep Pierre uit. Toen volgde hij snel de troep meisjes in de kerk en trachtte nog een blik op dat onvergetelijke gelaat te slaan. Gedurende eenigen tijd bezocht Pierre getrouw de kerk, hopende dat hem misschien het geluk zou te beurt vallen van een blik uit die wonderlijk blauwe oogen op te vangen.
Daar is iets magnetisch in de liefde, en het duurde niet lang of Marie kende Pierre's genegenheid. Een toevallige ontmoeting, waarbij Pierre haar een kleine dienst kon bewijzen, bracht eene soort van kennismaking tot stand. Zij gevoelde dat het eene lompheid van hare zijde zou zijn, indien zij niet toonde dat hij daardoor zeker recht op erkenning had ver- | |
| |
worven, hoe gering dit dan ook zijn mocht. Zoo boog zij voor hem, als zij elkander ontmoetten, dat op eene kleine plaats als St. Athanase nogal dikwijls gebeurde. Het lag in den aard der zaak, dat de dus gevormde kennismaking zou aangroeien, indien Marie er geen bezwaar in had, - en zij had geen bezwaar. Het dorp was vervelend, en Pierre was een schoon jonkman. En toen zij hem een weinig beter leerde kennen, kon het haar niet ontgaan, dat hij anders was dan de meeste jongelieden harer woonplaats. Hij boezemde meer belang in; zijne gewone peinzende houding stond hem zeer goed; en zij gevoelde zich gevleid, zoowel door de blijkbare oprechtheid als den bijzonderen aard zijner bewondering. Op de hem eigene eenvoudige wijze bracht hij haar hulde als een ridder zijne koningin; en ofschoon zij geneigd was deze hulde aan hare schoonheid te beschouwen als haar van rechtswege toekomende, was zij er niet te minder trotsch op. Bovendien kwam er nog een factor van fijner allooi bij. Beiden wisten zeer wel, dat hunne vrienden niet gereedelijk hunne toestemming zouden geven om den zoon van den notaris als haren minnaar aan te nemen. Dit werkte als een prikkel op Pierre. Was hij niet jong; lag niet de geheele wereld zijner droomen aan zijne voeten? Voor Marie verkreeg daardoor het avontuur een zekeren romantischen tint, waarin een pas van school gekomen meisje maar al te veel behagen vindt.
Het was niet gemakkelijk hunne ontmoetingen verborgen te houden. Er bestond voortdurend gevaar voor opmerkingen, want er waren babbelaars genoeg in St. Athanase, die meer wisten van de zaken hunner buren dan van hunne eigene. Maar met eenige handigheid slaagden zij er in, de praatjes te ontgaan. Er waren eenzame, schaduwrijke laantjes bij de rivier, waar zij elkander ontmoetten, en er is eene voorzienigheid voor geliefden die hen voor nieuwsgierige blikken behoedde.
Schroomvallig in den aanvang, maar allengs met meer stoutmoedigheid, naarmate hij meer gewoon raakte aan den betooverenden atmosfeer, waarmede hij haar omringde, begon Pierre zijn hart voor Marie uit te storten. Zij luisterde naar zijne vurige taal, opgesierd door duizenden hersenschimmen, want zijne sterke liefde schonk hem oogen om te zien en ooren om te hooren, waar hij in een ander geval blind en doof zou geweest zijn. Het meisje zeide weinig over zich zelve en maakte hem geen deelgenoot van hare gedachten. Maar zij schiep er behagen in, door dezen jongen man met zijn aangenaam uiterlijk te worden toegesproken en te weten, dat hij haar slaaf was. Zij mocht hem gaarne lijden. Wie zou hem niet welgezind zijn? vroeg zij zich zelve af. Zouden ook hare verwanten hem niet gaarne mogen lijden, indien zij hem kenden?
Na eenigen tijd begon Pierre aarzelend van zijne liefde te spreken en zijn aanzoek te bepleiten. Marie luisterde en glimlachte en werd er niet boos om. In hare meisjes-droomen had zij zich dikwijls zulk een vurig jongeling voor den geest getooverd, die om hare liefde bad. Maar ofschoon zij toeliet, dat hij haar een oogenblik in zijne armen drukte, drong zij hem spoedig van zich af en maakte zich lachende uit de voeten.
Dien avond keerde Pierre in een staat van groote opgewondenheid huiswaarts. Den ganschen nacht bracht hij wakende door, verbijsterd door eene wereld van gedachten; maar ten laatste hechtte één denkbeeld zich vast in zijnen geest. Hij had voor het oogenblik het meisje niets aan te bieden dan zijne liefde. Hij wist dat het eene diepe, eerlijke liefde was, maar liefde was niet genoeg. Hij had geen positie en voordat Marie zijne vrouw kon worden, moest hij er eene hebben, en wel eene goed genoeg voor haar om aan te nemen. Dan eerst kon hij naar hare ouders gaan en hare hand vragen. Ja, hij zou iets doen voor dit schoone meisje, - iets edels en schitterends, en de vruchten daarvan zou hij trotsch maar bescheiden aan hare voeten leggen. Bij den gewonen loop der zaken zou hij zijn vader als dorpsnotaris zijn opgevolgd; zeker eene fatsoenlijke betrekking, maar die hij, in zijnen ijver, te alledaagsch oordeelde om Marie te vragen haar met hem te deelen. Daar was immers Montreal, de grootste stad die hij kende; zelfs in zijn eenvoudig dorp waren verhalen vernomen van mannen, niet rijker dan hij, die derwaarts waren gegaan en fortuin hadden gemaakt. Zou hij niet evenveel kunnen doen voor Marie?
Toen hij haar eenige dagen later ontmoette, liet hij iets van zijn voornemen verluiden en, gelijk van zelf sprak, het behaagde het meisje. Pierre vroeg haar niet hem haar woord te geven, maar van weerskanten nam men aan dat dit gebeurd was. Toen zij zich zelve had afgevraagd of zij hem beminde, had zij zonder aarzelen geantwoord: ja. En dit zeggende hield zij zich overtuigd, dat zij volkomen oprecht was. Hij was ongetwijfeld een knap man - zoo herhaalde zij tot zich zelve - en er was niemand in St. Athanase die de vergelijking met hem kon doorstaan. Met hoeveel onderscheiding en eerbied behandelde hij haar! Hij was ook zoo op haar verliefd! En hij ging heen om iets voor haar te doen; was dat niet romantisch? Wat zou het leven vervelend zijn zonder Pierre! Maar het vertrek van den jongen man deed het hart van het meisje niet sneller kloppen, en zij gevoelde niets van de afwisselende hoop en vrees, die diep gewortelde liefde pleegt in te boezemen. De waarheid was, dat Pierre's liefde haar hart niet had getroffen. Zij mocht hem gaarne, dacht goed over hem, gevoelde behagen in eene toewijding, die haar leven meer belangwekkend maakte; maar haar hart was niet veroverd. Wat hem aangaat, zijn gansche leven ging in haar op; maar met haar was het zoo niet gesteld. Toch op den avond vóór hij heenging, toen Pierre dapper en vol hoop eenige blijmoedige woorden sprak, al was het ook met trillende lippen, had zij zich, snikkende en weenende, tegen hem aangedrongen en hem voor de eerste maal gekust.
Alzoo ging Pierre naar Montreal, gesteund door de overtuiging dat Marie hem beminde.
Zoo is onveranderlijk 's menschen levensloop. Voor het oog van een eenvoudig dorpsbewoner ergens in Engeland verrijst een ster, statig en teeder, een verleidelijk visioen, dat hem zijn velden of boomgaarden doet verlaten en naar Londen trekken, om zijn fortuin te maken. Zoo is voor den provinciaal in Frankrijk de leus: naar Parijs! In ieder geval wordt de reis met gelijken moed ondernomen, al moge den vertrekkende door geen trommelslag of wapperende vlaggen uitgeleide worden gedaan.
| |
| |
| |
II.
Op ieder Kerstfeest was op de seigneurie van St. Athanase een talrijk gezelschap bijeen. De feestelijkheden duurden twee of drie weken, en gedurende dien tijd verkeerde het dorp in groote opgewondenheid: er werden danspartijen en concerten gegeven, waartoe de notabelen genoodigd werden. En ofschoon de seigneur, die Engelschman was en Protestant, geheel andere denkbeelden was toegedaan dan de hunne, meenden de dorpelingen, dat zij wel naar zijne bals en zijne concerten konden gaan zonder zich te compromitteeren.
Den vorigen winter was er een heer op de seigneurie geweest, die zich Manning noemde, en Pierre had hem toevallig ontmoet. Zijn vader, de notaris had eenige zaken voor Manning gedaan en Pierre, die zich op het kantoor bevond, had hem verscheidene malen bezocht. Manning had in den jongen Lacordière een schrander en wellevend mensch gevonden en eenige genegenheid voor hem opgevat. Zij hadachter
achter de schermen. Naar H. Schlitt. (Zie blz. 288.)
den wel eens met elkander gesproken, - Pierre had iets gezegd van zijn wensch om het dorp te verlaten en zijne intrede te doen in de groote wereld die daarachter lag. Manning had hem met welwillendheid aangehoord en hem beloofd dat hij, als Pierre te Montreal kwam, zou zien wat hij voor hem kon doen. Toen hij daar aankwam, bracht Pierre daarom terstond een bezoek aan Manning, die hem eene plaats als klerk in een spoorweg-bureau bezorgde. Dit was nu wel geene voorname, geen lucratieve post, geene betrekking zooals Pierre die in zijne droomen had gezien; maar het bureau van eene groote spoorwegmaatschappij biedt toch goede kansen aan op snelle bevordering, en hij deed daarom ijverig zijn best, met het beeld van Marie steeds voor zijn geest.
Marie, van haar kant, vond St. Athanase onuitstaanbaar vervelend zonder de tegenwoordigheid van Pierre. De eene dag was even eentonig als de andere, en het meisje vond in zichzelve geene hulpbronnen om de verveling minder drukkend te maken. Daar Pierre's liefde voor haar aan hare ouders niet bekend was, waren er geen minnebriefjes die met verlangen tegemoet gezien konden worden, noch liefdeboden die in antwoord konden afgezonden worden. Zij had geene
| |
| |
vertrouwde vriendin, met wie zij over Pierre kon spreken, - tenzij zij Nanon, hare oude kindermeid, daartoe wilde verheffen, die haar trouw genoeg was, maar haar wellicht niet zou begrijpen. En zoo was het beeld van Pierre reeds aan het verbleeken, toen zij met vreugde vernam dat het gezelschap, dat zich jaarlijks op de seigneurie vereenigde, weldra de nederdrukkende eentonigheid harer woonplaats zou opvroolijken met wat haar een ongemeenen luister toescheen.
Kerstmis kwam in het land, en de seigneurie werd andermaal verlevendigd door goede sier en vele gasten. Vanwaar dezen ook gekomen mochten zijn, zij konden moeielijk een hefelijker oord hebben verlaten dan St. Ahanase, dat in zijn wintertooi bijna even aanlokkelijk was als in zijn zomerdosch. Dag aan dag welft zich een zilverachtig grijs-blauwe hemel over het dorp; en de wegen zijn overal met een zacht, dik en warm sneeuwkleed bedekt; ook over de bevroren wateren van de Richelieu ligt een laken van sneeuw. Hij ligt hoog opgehoopt tegen de boomen, die zich scherp afteekenen tegen den witten achtergrond. Hij doet de donkere bladen der altijd groene planten nog fraaier uitkomen en hier en daar is hij door den wind tot grillige bergjes tegen schuttingen en huizen aangedreven. De lucht is fijn en opwekkend en de schellen van slee en voertuig klinken welluidend uit de verte.
George Manning bevond zich weder onder de gasten op de seigneurie, en men was eenparig van oordeel, dat hij de ziel van het feest was. Dit was dan ook om zoo te zeggen zijn ambacht, en hij had op dit stuk reeds eene groote vermaardheid verworven. Hij was zeer populair; hij deed zijn best om dit te zijn en zijn wensch werd vervuld. Van natuur was hij onverstoorbaar opgewekt en vroolijk; hij kon somwijlen ook geestig zijn en was van tijd tot tijd scherpzinnig genoeg om onder de verstandigen gerangschikt te worden. Hij had een aangeboren talent voor het gezelschapsleven. Niemand was beter geschikt om een feest te arrangeeren en hij deed alles op eene wijze, waardoor iedereen tevreden was. Hij kon een tooneelstukje samenstellen en voor de opvoering gereed maken, of er eene rol in spelen indien het vereischt werd. Hij zag tegen geene moeite op om eene zaak, die hij ondernam, te doen slagen en zijne pogingen werden meestal met goeden uitslag bekroond. Jong, met een goed uiterlijk en rijk, behoorde hij meer tot degenen, die de wereld gewoon is na te loopen, dan tot degenen die zich in de wereld trachten op te dringen, en dit was misschien de reden waarom men hem voor zeer goedhartig hield. En werkelijk was hij goedhartig, - indien er ten minste niet te veel moeite voor hem aan verbonden was. Hij had nooit eene ernstige zorg in het leven gekend, en hij was niet van plan zorgen te hebben, indien hij er iets aan doen kon. Zijn eenige doel was zooveel te genieten van het leven als hij kon, en tot dusver had hij dit gedaan.
Met verrassing en bewondering aanschouwde hij Marie op de eerste danspartij op de seigneurie.
‘Lieve Hemel! wat een prachtige figuur! wat een lief gelaat!’ zoo was zijn uitroep tot de gastvrouw.
Hij behoorde onder de eersten die aan haar voorgesteld wenschten te worden, en hij stelde al zijne welgeoefende krachten in om haar te behagen. Zij dansten en praatten en praatten en dansten samen; en Marie vond hem verrukkelijk. Deze partij was eene gebeurtenis in haar leven. De lichten, de muziek, de fraai gekleede menschen, de wellevende ontvangst, - wat was het alles behagelijk! En deze man, met zijn gedistingueerd uiterlijk, zijne beschaafde manieren, - wat gevoelde hij zich tehuis in deze schitterende omgeving, hoe goed paste hij daarbij en de omgeving bij hem! Zij vergeleek hem met Pierre, en ofschoon zij het zichzelve nauwelijks durfde bekennen, Pierre leed schade bij de vergelijking. Tegelijkertijd was de herinnering aan haar afwezigen minnaar dien avond levendiger dan zij sedert weken geweest was; en dit gaf aan hare gedachten een bepaalden loop, die zekere terughouding in hare handelingen veroorzaakte, waardoor zij belangwekkender werd dan ooit. Manning merkte het op, en het trof hem. Hij dacht, toen hij vernam dat zij ditmaal voor het eerst in gezelschap verscheen, dat hij het geheim had ontdekt. Toen beschouwde hij de ontdekking van dit schoone meisje als een onverwacht fortuintje, en hij besloot er gebruik van te maken. Het zou zeker aan zijn verblijf te St. Athanase groote bekoorlijkheid bijzetten. Hij vroeg en verkreeg verlof om haar een bezoek te brengen.
Manning zag Marie den volgenden dag in hare woning, en gedurende de eerstvolgende twee of drie weken bleef hij veel werk van haar maken. De ouderwetsche zeden van eene Fransche familie stelden hem vele hinderpalen in den weg, maar deze prikkelden slechts te meer zijne begeerte om het meisje te ontmoeten en hij slaagde daarin dikwijls genoeg. Zijne vrienden van de seigneurie merkten het spoedig op en plaagden hem er mede. Uit den blijkbaren tegenzin, die hunne plagerij bij hem opwekte, maakten zij tot hunne verwondering op dat de zaak ernstig gemeend scheen te zijn. En werkelijk werd deze van ernstigen aard. Tot zijne eigene groote verbazing was hij verliefd geraakt op Marie. Ten laatste bekende hij zichzelven, dat hij genoeg van haar hield om aan de mogelijkheid te denken om de vrijheid van zijn welbehagelijk leven van vrijgezel voor haar op te geven. Wat Marie aangaat, zij was volkomen betooverd. Zij hield van hem zooveel als zij van iemand kon houden. En geen wonder! Zij had immers nooit zoo schitterend een man gezien. Daar was de arme Pierre, wel is waar, maar hij zou haar in verloop van tijd wel vergeten. Hij zou zeker een goede carrière maken te Montreal, zoo hoopte zij, en daarin troost vinden voor haar verlies.
De meeste gasten verlieten de seigneurie, maar Manning bleef. Hij was thans vast besloten Marie te huwen, en spoedig deed hij in den vereischten vorm aanzoek om hare hand. Natuurlijk had de familie zijne oplettendheden opgemerkt en, ofschoon hij Protestant was, besloot zij zijn verzoek toe te staan. Hij was rijk en van goede afkomst; en om billijk te zijn moet erkend worden, dat zij ook eenigermate in aanmerking nam dat Marie van hem hield. Dit was niet bepaald noodig, meende zij; maar nu het eenmaal zoo was, was het beter. Dus vonden er van weerskanten eenige plichtplegingen plaats, en daarop kon Manning zich beschouwen als den erkenden minnaar van Marie.
| |
| |
Toen Manning met Marie sprak, gaf zij hem hare hand in eene uitbarsting van zegepralend geluk en voldanen trotsch. Hij drong op eene spoedige voltrekking van het huwelijk aan, en hare vrienden gaven daartoe hunne toestemming. Maar vóór dat dit plaats had, besloot zij hem over Pierre te spreken, dien zij niet geheel uit hare gedachten kon verbannen. De moedige woorden en de brandende oogen van den jongeling lieten haar niet met rust, en ofschoon zij hem haar woord niet gegeven had, kon zij toch hunne laatste ontmoeting, toen zij hem gekust had, niet vergeten. Zij had toen toegegeven aan een plotselingen aandrang, en zij kon daar zelfs nu nog geen spijt over gevoelen. Zij zou het Manning vertellen. Maar dat was niet gemakkelijk te doen, en het werd moeielijker naarmate zij er langer mede draalde. Was het wel noodig iets over Pierre te zeggen? Zij zouden hem waarschijnlijk nooit wederzien, daar zij verschillende wegen zouden opgaan. Bovendien, was Pierre's liefde voor haar niet die van een zeer jong mensch, eigenlijk eene jongensliefde, die spoedig zou vervliegen? Zoo redeneerde zij bij zichzelve, maar zij kon toch niet tot de overtuiging geraken dat het zoo was. Zij had genoeg van Pierre's karakter begrepen om te weten, dat zijne liefde voor haar niet van voorbijgaanden aard kon zijn. Hij had zijne geheele hoop op haar gevestigd, en indien deze in duigen viel, kon men niet gissen wat de gevolgen zouden zijn. Hij zou, in zijne woede, iets wanhopigs kunnen doen, als hij haar aanstaand huwelijk vernam. Hare liefde voor Manning deed haar dit zeer mogelijk voorkomen, en deze vrees spoorde haar aan met hem te spreken.
Hij scheen echter de geheele zaak zeer licht te tellen, - zoo licht, dat Marie zich diep gegriefd gevoelde. De bekentenis had haar veel gekost en had, naar het haar voorkwam, eenig bewijs van sympathie verdiend. Het geval was hem wel hoogst onaangenaam, maar hij droeg zorg haar niet te laten bemerken wat hij gevoelde. Een harer grootste aantrekkelijkheden was, in zijn oog, geweest hare volkomen onschuld; hij had gedacht een bloem te vinden, nog door de ochtenddauw bedekt en door geene hand aangeraakt. Hij meende de eerste te zijn, die ooit woorden van liefde tot het meisje had gesproken; en nu had zij eene minnarij gehad met den zoon van den notaris, iemand die niet eens haars gelijke was. Hij herinnerde zich Pierre zeer wel, en het verbitterde hem, als hij bedacht, dat hij, hem die plaats als klerk op een spoorweg-bureau verschaffende, feitelijk de hand had geleend in dit onbehagelijke dorpsdrama. Gelukkig was die afschuwelijke geschiedenis aan niemand dan aan hen beiden en aan Pierre bekend. Pierre zou, het sprak van zelf, uit hun levenskring verdwijnen en zij zouden hem nooit wederzien.
Bovendien wist Manning, dat over zijne liefde voor dit dorpsmeisje onder zijn vrienden werd gesproken als over een romannetje, en hij vond daarin eene streelende voldoening. In de St. James-Club bijvoorbeeld verwonderde men zich er over dat hij, die al de schoonste vrouwen van Canada had ontmoet, juist een landmeisje tot zijne vrouw had verkozen. Het was hem ter oore gekomen, dat eenige zijner vroegere makkers hadden gewed dat dit huwelijk nimmer zou plaats grijpen; en deze wetenschap wekte wel is waar zijne gramschap op, maar tegelijkertijd versterkte zij hem in zijn besluit. Hij was oprechtelijk trotsch op de schoonheid van het meisje, en zijne kennissen zouden daarvoor in ieder geval het hoofd buigen. Daar hij hierop veel prijs stelde, was hij over het geheel tevreden.
Het huwelijk had plaats in de vroege lente en na verscheidene wittebroodsweken vestigden zij zich tegen den winter te Montreal.
De eerste tijding van hetgeen hem boven het hoofd hing had Pierre, onder allerlei plaatselijk nieuws, ontvangen in een brief van zijn vader. De notaris, weinig denkende hoezeer hij zijn zoon leed deed, wijdde zeer over het onderwerp uit. Nooit had er iets te St. Athanase plaats gehad, dat zoozeer de algemeene opgewondenheid gaande maakte. Pierre kon het bericht niet gelooven. Hier moest een misverstand zijn. Zij hadden wel is waar elkander hun woord niet gegeven, maar hij kon de schaduwrijke laantjes aan de rivier niet vergeten, waar zij gekomen was om hem te ontmoeten, ofschoon er gevaar bij die ontmoetingen was. Zou zij dat gebraveerd hebben, indien zij hem niet had liefgehad? Bovendien had zij hem een kus gegeven. Zou zij dat gedaan hebben, indien zij hem niet had bemind? Zoo trachtte hij zich te troosten, en wilde het niet gelooven.
Toen Pierre de kennisgeving van het huwelijk in een nieuwsblad zag, stond hij versteld. Hij deed zijn werk een korten tijd geheel werktuigelijk, met eene deerniswaardige, mechanische inspanning der hersenen, die kan voortgaan al is het hart koud en dood. Maar langzamerhand nam het feit zulke levendige vormen aan, dat het zijn geest geheel in beslag nam. Hij kon aan niets anders denken. Was het waar? Zeker, het was waar. Een tweede brief van zijn vader had allen twijfel weggenomen. De notaris had het bruiloftsfeest met geestdrift beschreven. Derhalve Marie was gehuwd! Zijn schoone, zijn schitterende droom was voorbij. Hij vroeg zich af of hij eenig recht had om zich te beklagen. Manning had hem voortgeholpen, en de gedachte daaraan mocht hem thans ondragelijk wezen, hij kon het niet vergeten. Manning had hem zijne geliefde ontnomen, maar hij had niet geweten dat een ander oudere rechten op haar had. Ofschoon Pierre hem niet kon laken, kon hij toch de hatelijke betrekking, die hij aan hem verschuldigd was, geen dag langer vervullen. En toch, slechts korten tijd geleden - o God, hoe kort slechts had hij een Paradijs mogen bewonen - had hij dien post om harentwille aanvaard.
Was zij hem ontrouw geweest? Neen, hij wilde haar niet beschuldigen. Ook wist hij niet of zij werkelijk hield van den man, met wien zij gehuwd was. Misschien hadden hare ouders haar gedwongen den rijken minnaar de hand te geven, terwijl zij zich daartegen verzette. Had zij zoolang volgehouden tot zij niet meer kon? Hij herinnerde zich nu maar al te zeer, dat haar vader en hare moeder, in hun trots, hem nooit als hun gelijke zouden hebben beschouwd. Hij kon zich voorstellen hoe men, als Marie ooit over hem had gesproken, den spot met haar zou gedreven hebben; hoe, als zij hare ontmoetingen met hem had bekend, haar dit huwelijk als onvermijdelijk zou zijn voorgesteld, als een middel om aan het berispelijke verleden te ontkomen. Misschien, dacht
| |
| |
Pierre, is zij ongelukkig en mistroostig even als ik. Maar ofschoon in die gedachte zekere afschuwelijke troost lag opgesloten, streed Pierre er tegen, en hij kon er geene werkelijke bevrediging in vinden.
Eilacie, er was voor hem in Montreal niets meer te doen. Hij nam derhalve ontslag uit zijne betrekking en keerde naar het stille dorp terug. Hij stelde geen belang meer in de groote wereld, die geen balsem opleverde voor zijne wonden.
Toen hij te St. Athanase terugkeerde, gaf hij als reden voor de verandering zijner plannen op, dat hij ziek was; en Pierre was werkelijk ziek, naar lichaam en naar ziel. De wijze lieden schudden het hoofd. O, St. Athanase te verlaten kon nimmer tot iets goeds leiden. Anderen waren vóór hem vertrokken, en zij waren teruggekeerd geslagen zoo als hij; of zij waren nooit wedergekomen, 't geen in hun oog een nog harder lot was. Hier was vrede en overvloed. Waarom zou men deze behaaglijke kalmte verruilen voor gevaren en onzekerheid? Wat Pierre aangaat, hij nam rustig weder plaats op zijns vaders kantoor. Met pijnlijke nieuwsgierigheid trachtte hij alles omtrent dien Manning te weten te komen. En het was niet moeielijk die wetenschap te verkrijgen. Nimmer, zoover de herinnering der bewoners ging, had er zulk een huwelijk als dat van Marie te St. Athanase plaats gehad. En dezen eenvoudigen lieden scheen het toe, dat er nooit weder zulk een feest kon gevierd worden. Pierre hoorde er overal over spreken; en terwijl het zijn hart deed bloeden, luisterde hij met open ooren naar elke lezing van het verhaal. Te zijner tijd vernam hij, dat de Mannings terug waren van hunne huwelijksreis en zich te Montreal gevestigd hadden. Een onweerstaanbaar verlangen dreef Pierre om Marie nog eenmaal te zien. Als hij haar slechts wel en gelukkig kon zien, zoo meende hij, dan zou hij zijn leed beter kunnen dragen. Maar als zij ongelukkig bleek te zijn? Ja, dan wist hij niet wat er gebeuren kon; hij gevoelde dat hij dan nagenoeg tot alles in staat zou zijn.
Dus ging hij naar Montreal. En hij zag Marie en haren echtgenoot beiden, terwijl zij in een slede den berg kwamen afrijden, aan welks voet de stad gelegen is. Zij spraken vroolijk met elkander, en zij zagen er zoo volkomen gelukkig uit, dat Pierre, dien zij niet opmerkten, niet anders kon gelooven dan dat zij gelukkig waren. Hoe lief zag Marie er uit! Haar echtgenoot - ja, hij was een schoon man en scheen haar waardig te wezen. Die prachtige slede, met de fraaie paarden en het kostbare bont zag er uit alsof zij Marie moest toebehooren. Ja, zij was de geschikte persoon voor zulke weelde. Misschien was het best zooals het was. En Pierre, ofschoon zijn oogen zich met bittere tranen vulden, gevoelde zich in staat in zijn bloedend hart de zegen over hen uit te spreken.
Toen ging hij terug naar St. Athanase en trachtte het smartelijke, maar zoo schoone verledene te vergeten. Maar het lukte niet. Hij kon het niet vergeten. Hij zocht zijn ouden vriend Cherrier op en stortte zijn hart voor hem uit. De goede priester troostte hem, maar de troost nam het leed niet weg. Pierre was geheel veranderd. Van lieverlede beeldde hij zich in, dat hij een nieuw leven moest beginnen, verwijderd van St. Athanase, dat voor hem zoo vol was van smartelijke herinneringen. Maar hij verlangde niet weder naar de groote wereld; deze scheen hem eene ellendige plaats toe; al zijne belangstelling in de samenleving was ter wille van Marie geweest, en nu zij uit zijne levensbaan verdreven was, wilde hij er niets meer mede te maken hebben. Wat hij noodig had, was iets dat hem rust en kalmte beloofde. Daar was de geestelijke stand en hij kon geen anderen bedenken, die zulk een breede kloof zou vormen tusschen het verledene en hem zelf.
(Slot volgt.)
|
|