De Huisvriend. Jaargang 1890(1890)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 281] [p. 281] zomeravond. Naar H. Havenith. (Zie blz. 282.) [pagina 282] [p. 282] Zomeravond. De zon kleurt met haar laatsten glans De toppen van 't geboomt', Waarin het lied der voglen suist En 't lisplend avondkoeltje ruischt, Dat door de twijgen stroomt. Het zware dagwerk liep weer af, De zeis kreeg eindlijk rust; Hij weerde zich geducht op 't land, Zij bond de schoof met rappe hand, Want de arbeid is hun lust. En daar staan Bart en Geesje nu Als buurtjes bij het hek: Hij op zijn erf, vlak bij haar veld, Zij luistrend naar wat hij vertelt, Al vindt ze 't ‘vreeslijk gek.’ Wat of zij dan wel praten saam, Die twee daar bij elkaar?..... Nu, zóóveel weet ik zeker, dat, Als onze Bart zijn zin maar had, Was hij en Geesje een paar! Hij telt haar op zijn vingers voor, Wat hij zoo al bespaart: Wat hij per week zijn ouders geeft, En hoeveel hij van 't andre heeft Voor hem - en haar bewaard. Dat vindt zij dan weer ‘vreeslijk gek,’ - ‘Wat praatjes van zoo'n guit!’ Maar wie de stem van 't hartje hoort, Verneemt bij Geesjebuur een woord, Dat licht heel anders luidt! Neen, 'k wed om alles wat ge wilt: Eer 't winter is misschien, Vindt zij dien knaap volstrekt niet ‘gek’, Maar staan zij bij ditzelfde hek Bijeen als ‘echteliên.’ H. Vorige Volgende