was de kunstenaar wel genoodzaakt, zich voorloopig te bepalen tot een gepleisterd gebouw, dat echter, bij al zijn eenvoud, aan de drie hoofdvoorwaarden glansrijk voldeed, doordien het artistieke schoonheid met doelmatigheid en de grootst mogelijke goedkoopheid vereenigde. Nadat de plannen en berekeningen op het papier voltooid waren, gaf Schön zijne brochure: ‘Ein städtisches Volkstheater und Festspielhaus in Worms’ uit, die, met overtuigende warmte geschreven, de onderneming grootelijks in de hand werkte en de benoodigde geldmiddelen veel ruimer deed vloeien, zoodat het oorspronkelijke bouwplan met eene aangrenzende feestzaal en bijbehoorende ververschingslokalen vergroot en het geheele ontwerp in gehouwen steen uitgevoerd kon worden. Intusschen eischte het aldus vergroote plan, met inbegrip van het benoodigde terrein, de binnenbetimmering en de decoratiën, een totale uitgaaf van 540,000 Mark, welke som later, tengevolge van telkens nieuwe wijzigingen en verfraaiingen, tot het aanzienlijke bedrag van 611,000 Mark steeg, dat echter zonder noemenswaardige moeielijkheden door de burgerij werd bijeengebracht.
Op die wijze kon er dan nu een gebouw ontstaan, dat èn den ontwerper èn der stad Worms beiden evenzeer tot de grootste eer strekt. Uit de hierbijgevoegde afbeeldingen kan men gemakkelijk bespeuren, hoe de kunstenaar het vermeden heeft, de geheele inrichting onder één dak te brengen, en dat hij de alledaagsche Renaissance versmaadde, maar in plaats daarvan - met het oog op den tegenovergelegen Dom - den Romaanschen stijl koos, dien hij vrij en overeenkomstig de behoeften van het gebouw ontwikkelde.
Zoo verrees er dan een kunstgewrocht, welks reusachtige lijnen een trotschen indruk maken, een indruk die zelfs door de onmiddellijke nabijheid van den Dom niet benadeeld wordt. Overal komt de constructie helder aan het licht; nergens vindt men ornamenteeringen die eenig en alleen tot uitwendige verfraaiing dienen. Doelmatigheid en schoonheid gaan op practische en ongekunstelde wijze hand aan hand; en de indruk van verheven ernst, dien men bij het binnentreden in de gewelfde, op granietzuilen rustende vestibule ontvangt, blijft den bezoeker niet alleen door het geheele gebouw bij, maar wordt schier bij elken voetstap in steeds toenemende mate verhoogd.
Wat nu de hoofdzakelijke indeeling aangaat, bestaat de voor de toeschouwers bestemde ruimte uit een reusachtigen, ongeveer 1200 zitplaatsen bevattenden cirkel, die zich vóór het eigenlijke tooneelgebouw en achter den voorgevel met den hoofdingang uitstrekt. Met dit hoofdgebouw is, zooals wij reeds zeiden, een breede zijvleugel verbonden, die de localiteiten voor het dagelijksch beheer en eene feestzaal met een klein tooneel voor orkesten en eenvoudige voorstellingen bevat. Deze zaal is overdekt met een houten bekapping, die de constructie van den dakstoel goed doet uitkomen en veel overeenkomst heeft met de zoldering der feestzaal op den Wartburg.
Werpen wij nu een blik op het uitgangspunt van het geheel: op het tooneel en zijne eigenaardige distributie. Deze is in hoofdzaak gelijk aan de inrichtingen, die bij de opvoering van het ‘Lutherfestspiel’ in vele steden zoo practisch voldaan hebben. Door eene duidelijk zichtbare verdeeling is het tooneel in eene voor- en achterscène gesplitst. De eerstgenoemde staat door middel van eene opzettelijk daartoe aangebrachte trap in rechtstreeksch verband met de voor de toeschouwers bestemde ruimte, en vormt dus weder die ideale gemeenschap tusschen de tooneelspelers en de toeschouwers, die èn in het theater der ouden en in den Engelschen schouwburg uit Shakespeare's dagen bestond. Eene afsluiting tusschen het voortooneel en de zitplaatsen der toeschouwers is niet mogelijk; de acteurs en actrices treden òf door de beide zijdeuren òf van het achtertooneel op; ook kan, in geval de scène zich uit een optocht ontwikkelt, de weg midden tusschen de toeschouwers door genomen worden. Het achtertooneel kan met een gordijn, dat men eenvoudig ter zijde schuift, worden afgesloten. In den wand, die het voor- van het achtertooneel scheidt, zijn boven de beide zij-ingangen vensters en boven de met meergenoemd gordijn voorziene opening een in drieën verdeeld uitstek aangebracht; hier denkt men personen te doen optreden, die binnen uit een huis, van een toren of van een balkon moeten spreken. Decoratiën mist men er ten eenenmale; in plaats daarvan doen draperiën van donkerbruine stof als achtergrond voor de acteerende personen dienst. Door een blik op onze tweede afbeelding zal dit alles den lezer volkomen duidelijk zijn.
Vragen wij nu, hoe deze tooneelinrichting bij de eerste voorstellingen voldaan heeft, dan kan daarop eerlijk ten antwoord gegeven worden: alles saamgenomen zeer goed, al blijft er ook nog veel te veranderen en te verbeteren over. Zoo moeten vóór alle dingen de sombere, van het Luthertooneel nagevolgde donkerbruine gordijnen weggenomen en door stof van eene andere kleur vervangen worden, want tegenover den opgewekten, vroolijken indruk van het gebouw zelf deed het tooneel onwillekeurig aan een ziekenkamer denken. Gobelin-imitaties, in bescheiden tint gehouden, zouden hier misschien het gewenschte effect kunnen maken. Voorts schijnt het door de noodzakelijkheid dringend geboden om bij tooneelen, die in de open lucht spelen, van een eenvoudig geschilderden achtergrond gebruik te maken. Wanneer Herrig beweert, dat onze hedendaagsche schouwburgen met hunne overdreven tooneelstoffeering de phantasie verlammen, in plaats van haar te bevleugelen, en dat de vele veranderingen een storenden en vermoeienden indruk maken, dan moet men hem onvoorwaardelijk gelijk geven; maar wanneer hij nu als een echte beeldstormer alles den tempel uitwerpt, moge dit van zijn standpunt juist zijn, maar daarom kan hij in dit opzicht toch nog niet op de algeheele instemming der onbevooroordeelde critici rekenen. Want men kan het toch moeielijk een bevleugeling der phantasie noemen, wanneer een handeling, die in de open lucht heet plaats te hebben, in een donkere kamer wordt afgespeeld. De plaatsruimte en het karakter van ‘De Huisvriend’ laten natuurlijk geen grondiger bespreking der decoratie-quaestie toe; daarover alléén zouden misschien gansche bladzijden zijn vol te schrijven. Alleen zij dit hier aangestipt: terugkeer tot eenvoud en soberheid is noodig; de decoratie moet ons niet meer in den waan willen bren-