‘Ik houd veel van geheimpjes! Vertel het mij dus maar!’
......?
‘Vertel het mij dan nu!’
......?
‘Waarom kunt ge het mij nu niet zeggen? Ik ben er zoo doodelijk nieuwsgierig naar!’
......?
‘Ik geloof nooit, dat het ú den dood zou aandoen.’
......?
‘Neen, er is wezenlijk niemand hier, - niemand, niemand!’
......?
‘En bovendien, niemand kan u hooren dan ik alleen.’
......?
‘Natuurlijk, ik mag wel graag eens praten; welk meisje houdt daar niet van?’
......?
‘Och, omdat het hier nu op 't oogenblik zoo erg eenzaam is.’
......?
‘Ik kan niet half zoo goed door een telefoon praten als van aangezicht tot aangezicht.’
......?
‘O, dank u, Sir. Dat was wezenlijk heel aardig, inderdaad! Als ge mij kondt zien, zou ik blozen!’
......?
‘Kunt ge mij werkelijk zien in uw hart?’
......?
‘Wat zijt ge van avond poëtisch!’
......?
‘Nu, en ik dweep juist met poëzie!’
......?
‘O, ik houd ook wel van andere dingen.’
......?
‘O, Mr. Brassey!’
......?
‘Gij verrast mij zoo geweldig!’
......?
‘Gij hebt me wezenlijk zoo doen schrikken!’
......?
‘Aan zóó iets heb ik bepaald nooit gedacht!’
......?
‘Gij wel?’
......?
‘Werkelijk?’
......?
‘Zeer veel?’?
‘Met uw gansche hart?’
......?
‘Ik weet niet, wat ik daarop zeggen moet.’
......?
‘Maar ik kan nu toch niet maar zoo dadelijk “ja” zeggen!’
......?
‘Nu - ik zou niet “neen” zeggen.’
......?
‘Maar ik moet toch wezenlijk tijd hebben om er eens over te denken!’
......?
‘Een uur? Neen, een maand op zijn minst, - of toch stellig een week!’
......?
‘Het is erg wreed van u, mij nu zoo te dwingen om mij terstond te verklaren.’
......?
‘Neen - neen - neen! Ik kan u op 't oogenblik nog geen stellig antwoord geven.’
......?
‘Wees nu niet zoo onredelijk!’
......?
‘Wel - natuurlijk - ik heb geen hekel aan u!’
......?
‘Nu - zoo'n heel, heel, erg, erg klein beetje.’
......?
‘Gij zijt vreeselijk ongeduldig.’
......?
‘Nu, als het dan moet, kunt gij wel eens met tante spreken.’
......?
‘Zij zal hier wel ergens in de buurt wezen.’
......?
‘Natuurlijk, zij is niet maar zoo plotseling weggeloopen.’
......?
‘Ja, ik zal haar wel hier houden, als zij komt.’
......?
‘Ja, ja, - ik ben nog altijd geheel alleen!’
......?
‘Adieu, Sam!’
Miss Bessy Martin hing den ontvanger weer op en keerde zich van het instrument af. In den loop van het gesprek was er een blos op hare wangen en een glans in hare oogen gekomen. Zij begon nu het nieuwe van haren toestand in te zien. Zij had zooeven een huwelijksvoorstel aangenomen, en zij was dus nu geengageerd met een jonkman, dien zij niet gezien had sedert hij haar had gevraagd of zij met hem wilde trouwen. Haar hart vloeide over van blijdschap, - en tóch kwam het haar voor, alsof er nog iets ontbrak aan hare verloving. Zij had er een vaag besef van, dat er nog iets onvolledigs in den loop der zaak was, ofschoon zij zelf niet recht wist wat.
Maar nog eer zij met zekerheid kon bepalen, wat de ontbrekende schakel in den keten van haar volkomen geluk was, snelde Mr. Samuel Brassey door de openstaande deur naar binnen, vloog hij de balzaal door, en kwam hij met een sprong binnen de afsluiting van het postkantoor neer. En nog eer zij kon roepen: ‘O Sam!’ had hij haar in zijne armen gesloten en kuste hij haar.
Zij riep nog eens ‘O Sam!’ - maar nü bespeurde zij niets meer van zeker gevoel alsof er iets ontbrak aan de bestanddeelen van haar engagement.
Een minuut later begon er een dichte drom menschen uit de eetzaal terug te stroomen, en van alle kanten klonk het herhaald geroep om ‘Mr. Brassey’ en ‘Sam.’
Met een kleur als vuur en eene met de grootste moeite bedwongen opgewondenheid kwam Mr. Samuel Brassey, in antwoord op die veelvuldige roepstemmen, uit het postkantoortje te voorschijn.
Het volgende oogenblik stond hij vlak tegenover Mr. Martin, die hem zijn hand toestak en hem toeriep:
‘Hartelijk gelukgewenscht, Sam!’
De kleur bestierf op het gelaat zoowel van Bessy als van Sam, toen hij stamelde:
‘Hoe - zijt gij - er iets van te weten gekomen?’