De levensduur der vogels.
Van den zwaan beweert men, dat hij wel 300 jaar oud kan worden. Naumann geeft in zijn werk ‘Die Vögel Deutschlands’ hiervan voorbeelden op, en ook van andere zijden wordt dit bijna ongelooflijke cijfer bevestigd. Het naast daarbij komt de valk, van wien Knauer in zijn ‘Naturhistoriker’ verhaalt, dat men vogels van deze soort gekend heeft, die 162 jaren oud zijn geworden. Een even hoogen leeftijd, misschien wel nóg hooger, bereiken de gieren en de adelaars. Zoo stierf er in het jaar 1719 een steenarend, die 104 jaar te voren gevangen was geworden en misschien reeds vóór dien tijd een lange reeks van jaren geleefd had. Een witkoppige gier, dien men in 1706 gevangen had, stierf in de diergaarde te Schönnbrunn bij Weenen in het jaar 1824, en sleet dus den respectabelen levensduur van 118 jaren in de gevangenschap. Schinz verhaalt van een lammergier, dien men dikwijls op een steenblok midden in het Eismeer bij Grindelwald zag zitten, en dien de oudste mannen uit genoemde plaats in hunne jeugd reeds op dezelfde plek hadden opgemerkt.
Ook papegaaien moeten het zelfs in de gevangenschap 100 jaren en langer nog uitgehouden hebben. Alex. von Humboldt verhaalt van den Aturen-papegaai: ‘De Indianen beweerden dat zij hem dáárom niet verstonden, omdat hij de taal van den uitgestorven Aturenstam sprak.’ Evenals de roofvogels en de papegaaien, zien ook de zee- en moerasvogels gansche geslachten van menschen komen en gaan. Zoo wil men wel eens eiderganzen hebben aangetroffen van over de 100 jaar. Ook de door jong en oud zoo gaarn gehoorde lentebode, de koekoek, bereikt een zeer aanzienlijk getal levensjaren. Men hoorde er een, die aan een min of meer gebrekkige manier van roepen gemakkelijk te herkennen was, 32 jaar achtereen in hetzelfde boschdistrict.
Een zeer langen levensduur heeft ook de raaf. De bovengenoemde natuuronderzoeker Naumann beweert dat deze vogel soms 106 jaar oud wordt, en van eksters heeft men voorbeelden, dat zij het 20 à 25 jaar in de gevangenschap uithielden. In vrijheid leven zij echter zonder twijfel nog veel langer. Van onze ‘gewone of huishen’ weten wij, dat zij 15 of 20 jaar leeft. De fazant kan voor zijn levenstijd op 15, de kalkoen op 16 en de duif voor den hare op 10 jaar rekenen.
Volgens de waarnemingen die ten opzichte van kleine zangvogels gedaan zijn, leven deze tusschen de 8 en 16 jaar. Een nachtegaal houdt het in gevangen toestand hoogstens 8 à 10 jaren en de meerle 12 à 15 jaar uit; maar toch weet men dat hun leven in vrijheid veel langer duurt. De tot den rang van huisgenoot gepromoveerde en bij ons in geheel veranderde kleur voorkomende kanarievogel bereikt, naar men weet, een ouderdom van 12 tot 15 jaren, maar leeft in zijn eigenlijk vaderland, op de Canarische eilanden, waar hij een groenachtige kleur heeft, altijd nog langer.