Turksche philosophie.
Achmed, Pacha van Syrië, beter bekend onder den bijnaam van Djezzer, of Slachter, dien men hem wegens zijne wreedaardigheid had toegekend, overleed in 1804. Toen hij op zijn sterfbed lag, liet hij een staatsgevangene voor zich komen, Selim geheeten, een man van talent en uitstekende eigenschappen, die vroeger Pacha van Jeruzalem geweest was. ‘Selim,’ zeide hij, ‘ik sterf - en ik heb u tot mijn opvolger bestemd, omdat gij de eenige zijt, die de daartoe vereischte kracht en bekwaamheid bezit. Maar opdat gij niet al dadelijk bij den aanvang op bezwaren zoudt stuiten, zal ik vooraf nog schoon schip laten maken. Uwe medegevangenen zijn zonder uitzondering schurken, muiters en rustverstoorders. Ongetwijfeld hebt gij eenigen hunner uw vertrouwen geschonken, menigeen misschien lief gekregen; gij zoudt hun de vrijheid schenken, zoodra gij mijn opvolger geworden zijt, hen aan uwe zijde plaatsen en daarvan al spoedig de treurige gevolgen ondervinden. Dat mag niet wezen!’ Hierop gaf hij een wenk aan een zijner ambtenaren, die met de waarneming der zaken van justitie belast was, en beval dat al de medegevangenen van Selim onthoofd zouden worden, terwijl hij tegelijkertijd voor de in allerijl bijeengeroepen ministers, gezanten enz., Selim als zijn opvolger in de regeering aanwees. Zoodra men hem daarop de voltrekking der door hem bevolen executie meldde, glimlachte hij voor de laatste maal, en Selim vriendelijk toewenkend, zeide hij: ‘Nu kan ik gerust sterven, - brengt mij naar mijne vrouwen!’ Een kwartier daarna was hij overleden.