hun vorm op groote haringen gelijkend, maar zwart en wit met breede banden gestreept, bevend voor den verraderlijken gezel uitschietend, tot hem terugkeerend, en boven hem stilhoudend. De hoek van behoorlijke grootte en sterkte, scherp geslepen, met weerhaken aan de punt, komt te voorschijn; een rood, sappig, met vet doorregen stuk vleesch verbergt hem; door het oog wordt een sterk eind touw geschoven en met kunstige, veilige knoopen vastgemaakt. Plassend daalt de lokspijs in het water en zinkt zij naar beneden; met haastige zwenkingen neemt de haai de vlucht, en vol spanning bespieden de oogen der mannen daarboven het tooneel in de diepte. Nu komen de loodsvisschen weer nader en zwemmen zij in groote kringen rondom het vleesch; daarop keeren zij naar hunnen meester terug; zouden zij er hem werkelijk kennis van geven, dat alles schijnbaar in orde is? Langzaam komt hij nader, met kleine slagen; nu krijgt hij de lucht van het smakelijke hapje - het monster neemt als 't ware een sprong - bliksemsnel draait hij zich op eene zijde, zoodat zijn witte buik geelachtig-lichtblauw door 't water schemert. Een hap... ‘Trek op!’ klinkt het commando... Een verwoed spartelen en klapperen beneden, zoodat het water in groote vlokken opspat en schuimend in 't rond vliegt; er komen hoe langer hoe meer helpende handen bij, terwijl het dikke touw langs het dek schuurt en met vroolijken ijver opgetrokken wordt. Als razend slaat de gevangen zeeroover tegen den wand van het schip. ‘Nòg een ruk!’ Nu komt zijn hoofd boven de verschansing, zijne afschuwelijke, door woede en wilde smart verwrongen schurken-tronie met de kleine, verraderlijke oogen, den spitsen snoet en de ver teruggetrokken, opgesperde kaken met het vreeselijke gebit. ‘Nu nog eens: Hola-hei!’
Met een doffen, natten smak ploft de monsterachtige massa loodzwaar op het dek neer, verwelkomd met eenige duchtige handspaakslagen op den kop; maar wie nu in de nabijheid is, hoede zich voor de slagen van den staart! Terwijl hij zich nog krampachtig poogt op te richten, ligt de grijze booswicht daar nu in al zijne machtelooze woede. Een donkere bloedstroom vloeit over het dek uit het misvormde lichaam van den roover. Hij is bezweken!