eenloopende hoogte der verschillende boomsoorten, door den verschillenden vorm der kronen, die zich nu eens spits, dan weder rond of vlak boven de omringende bladerenmassa verheffen, door het ijle loof van dezen en de dichte bladertooi van genen boomreus, gelijkt zulk een bosch volstrekt niet op onze meer oorspronkelijke bosschen, waarin eene enkele boomsoort, zoo niet uitsluitend, wordt aangetroffen, dan toch verreweg het overwicht heeft over de overige, en waaraan dientengevolge bij alle poëtische schoonheid en verhevenheid eene zekere mate van eentonigheid niet kan worden ontzegd. En is dit verschil reeds op eenigen afstand duidelijk merkbaar, hoe veel te meer valt die vormverscheidenheid in het oog, wanneer men het bosch zelf betreedt. Dan wordt alles overtroffen, wat de stoutste verbeelding ons heeft kunnen voorspiegelen. Geen boom gelijkt op den anderen in de kleur van zijn bast, van zijne bladeren, bloemen en vruchten. Geen gewas treedt in het tropische bosch gezellig op; bij elke schrede veranderen de vormen. Vooreerst de palmen met hunne slanke stammen, gekroond met sierlijke waaiervormige bladen, die meestal hoog boven de omringende gewassen uitsteken; vaak staan zij alleen, somtijds in groepen, een grootere palm door eenige kleinere, gewoonlijk hare worteluitspruitsels, omgeven. Dan de talrijke boomvormen met peulvruchten, die door hunne gevederde bladeren en dikwijls prachtig gekleurde bloemtrossen in het oog vallen. Hier zijn de vijgen met hunne groote heerlijk groene bladeren
en hunne wijduitstaande door luchtwortels gedragen takken, daar de boomachtige Malvaceën met soms vormeloos dikke stammen en groote prachtvolle bloemkronen. En verder de boomachtige netelplanten en wolfsmelksoorten, in het oog vallend door veelal wonderbare vormen en voorzien van een melksap, dat nu eens drinkbaar is, dan weder het doodelijkste vergift levert. Dan de altijd groene mirten en laurierboomen, de dikstammige Cycadeën met hunne kamvormige bladeren, de boomachtige varens met hun fijn verdeeld loof, de..., maar waar zouden wij eindigen, wilden wij alle groepen opnoemen, die het tropische bosch tot sieraad verstrekken.
Zeer rijk aan vormen, kleuren en geuren zijn niet minder de kruidachtige gewassen, die den vochtigen bodem bedekken, vooral daar, waar het bosch wat minder dicht is of waar zich een rivier of beek bevindt. Hier ontwikkelt zich eene rijke verscheidenheid der schoonste bladplanten, der rijkste en bontste bloemvormen, waaronder de bontbladige Begonia's, de Caladium's met pijlvormige gevlekte bladeren, de bontbladige Tradescantiën in de eerste plaats mogen genoemd worden. Allerlei Convolvulaceën, passiebloemen en anderen doorkruisen het dichte kreupelhout met guirlanden, waaraan de sierlijkst gevormde bloemen hangen; tegen de boomen werken zich de klimpalmen omhoog, wier stengels, gewoonlijk onder den naam rotting bekend, bij eene dikte van één duim, eene lengte van vier tot zeshonderd meter kunnen bereiken. Voeg daarbij de tallooze lianen uit de meest uiteenloopende planten-familiën, die de oude palmen en vijgen zoo dicht omgeven, zich in den stam ingravend, dat zij die als een slang omsingelen en ten slotte nog slechts een dooden cilinder omgeven. Als strikken slingeren zij zich van den eenen boom naar den anderen, hangen naar beneden, klimmen nogmaals omhoog, doorkruisen het geheele woud en veroorzaken door hun vasten, houtachtigen bouw in hoofdzaak die ondoordringbaarheid, waardoor het tropische bosch zich kenmerkt. Het onmogelijke om in een echt oorspronkelijk woud diep in te dringen, wordt, behalve door de tallooze slingerplanten ook nog veroorzaakt door de verrottende stammen van gestorven woudreuzen, die den bodem bedekken en met een dik kleed van week mos en varens zijn overtrokken. Een schijnbaar stevig omhulsel omgeeft nog den stam, maar nauwelijks heeft men er den voet op gezet of men zakt diep in de weeke vergane inwendige massa.
Nog overvloediger en bonter wordt de kleurenpracht en de vormenrijkdom in het loofgewelf van de woudboomen zelf, waar zich de woekerplanten hebben gevestigd, die van éénen boom soms een rijken bloementuin maken. Daar vindt men de Bromeliën met hunne vuurroode bloemen, de grootbladige Aroïdeën, wier bloemen aan vleezige kolven staan, die door een groot schutblad zijn omgeven, de heerlijke Orchideën met hunne veelvormige bloemen en zachte geuren en vele fijnvederige varens. Zoo groot is de verwarring en vergroeiing der plantenvormen, dat men dikwijls de bij elkander behoorende stammen, bladeren, bloemen en vruchten niet kan vinden.
Een tropisch woud maakt denzelfden indruk in Azië, Afrika of Amerika al is er natuurlijk verschil in de soort der gewassen. Het zij mij vergund uit de vele beschrijvingen van hen, die het tropische woud hebben betreden, hier een en ander over te nemen uit het eerste deel van het voor korten tijd bij ons te lande verschenen werk: ‘Reisebilder aus Liberia’, uit de pen van den ondernemenden conservator bij het Museum van Natuurlijke Historie te Leiden, J. Büttikofer. Om de genoemde reden is er geen bezwaar, om bij eene afbeelding van een Amerikaansch woud eene nadere beschrijving van een Afrikaansch te geven.
‘Een geheel ander beeld, volkomen verschillend van Mangrove-moeras, grassteppe, struikgewas en palmwoud, biedt ons het uitgestrekte majestueuze oorspronkelijke bosch, dat wij thans betreden. Hoe geheel anders ziet het er daar uit, als in onze donkere dennenbosschen, waar uit een lichtgroen mostapijt stam aan stam kaarsrecht ten hemel stijgt, of in het lichte beukenwoud, waar over gladde witachtige stammen zich het heldergroene luchtige bladerdak welft, of eindelijk zelfs in die donkergroene eikenbosschen, waar reusachtige stammen de wijdvertakte, geweldige kronen dragen, wier ruischen den bezoeker eerbied inboezemt.
Het tropische oorspronkelijke woud is met geen der genoemde te vergelijken, daar het bij al zijne grootschheid, meer het karakter van een gemengd bosch heeft. Een benauwde, vochtige broeikaslucht komt ons reeds bij de eerste schrede tegemoet, een reuk van verrottend hout, van afgestorven bladeren en andere aan ontbinding prijsgegeven stoffen. In geheimzinnig schemerlicht openbaart zich ons een tafereel, zoo grootsch, als wij het voor dien tijd nooit zagen: een wilde chaos van reuzenstammen, kleinere boomen en dicht kreupelhout, doorvlochten door langs de stammen opklimmende, uit de takken af-