slaapameublement. Het bed bestond hier uit een balibali met matras en kussens, zonder laken of sloop. Op het laatst van de reis hadden we den wagen goed gesloten gehouden en de plaids, die we meegevoerd hadden, deden uitstekenden dienst. De mandoer (hier zetbaas), van onze komst verwittigd, had in de binnengalerij onder de schouw een houtvuurtje aangelegd en dra zaten we er omheen geschaard, onder het gebruik van een kop warme thee. Van een Europeesch diner was hier geen sprake, maar ook 's avonds smaakt de rijsttafel, en al was ze heel eenvoudig, de mandoer had ze smakelijk toebereid en wij deden haar alle eer aan. Hier kwamen de meegenomen dranken uitstekend te stade en vóór het ter ruste gaan, smaakte een warme brandy-grog als op een najaarsdag in het vaderland.
We hadden heel wat werk om in slaap te komen, want al deden de plaids weer uitstekend nut, we hadden zeker de voorkeur gegeven aan een wollen deken. De overgang van temperatuur, gedurende eene stijging van 35 paal, was evenredig aan de meerdere hoogte boven zee.
Na een stevig ontbijt togen we tegen een uur of acht op echte koeda-koeda gladak, (bonken van paarden) op weg, om het hoofddoel der reis, den Diëng te bezoeken.
De eerste merkwaardigheid was het Telaga-Leri, een meer, op 6500 voet boven zee, zeer onregelmatig van vorm en omringd van warme zwavelbronnen en heete en koude modderwellen. Onze cicerone voerde ons het eerst naar eene droogstaande zwavelbron en had een gladakhond meegevoerd om de verstikkende lucht er in aan te toonen. Eene versnapering werd naar beneden geworpen, die het beest ging opzoeken, maar nauwelijks was bij op 4 meter boven den bodem of hij begon te wankelen, te draaien, miste zijn instinct om zich op te werken en spoedig stortte het arme dier bewusteloos op den bodem.
In de nabijheid was een heetwaterbron, waarvan de temperatuur zóó hoog was, dat er in korten tijd een paar eieren in werden gekookt.
Bij het groote meer is een badhuisje, waar door middel van eene goot warm water aangevoerd wordt uit de bronnen in de onmiddellijke nabijheid, en dat dus gelegenheid geeft tot het nemen van een versterkend bad.
Verderop bereikt men het plateau van den Diëng en komt men aan eene vlakte tusschen de bergtoppen, die de eerbiedwaardige hoogte van 7200 voet boven zee bereiken. Die vlakte is licht bezaaid met steenen. Hier komt men eerst aan de ruïnen van 5 tempels, op eene lijn staande, en op geringen afstand, aan den weg langs dichte wouden, staan er weer vier, en één paal verder nog drie, waarvan één geheel ingestort is. Men schat, dat die tempels minstens vóór 1000 jaar gebouwd zijn. En ze zien er werkelijk heel oud uit en vooral de drakonische figuren, waarmee ze opgesierd zijn, trekken 't meest de aandacht.
Al wat we gezien hadden, was heel merkwaardig. Maar het was zóó kaal op die bergtoppen en het was er zóó onaangenaam van temperatuur, dat we den Diëng dankbaar en voldaan verlieten, om met genoegen terug te gaan naar Batoer, waar in de passanggrahan weer de maag versterkt werd door de rijsttafel, waarna de terugreis naar Bandjernegara aanvaard werd.
De terugreis werd in heel wat minder tijd afgelegd, omdat men steeds daalt. Op vele punten waren de remschoenen zeer noodige toestellen ter beteugeling van den snellen loop van den wagen.
Even gastvrij werden we bij den toean controleur gehuisvest en gespijzigd en den volgenden (den vijfden) dag ging het huiswaarts.
Wat viel toen het verschil op in de weelde der natuur! Hier geen kou, geen dorre vlakten, maar weer die prachtige vergezichten, die sawah's in vollen bloei, die breede waringien- en hoogopgaande palmboomen en die aangename ochtend-temperatuur.
Ik bleef dien dag nog de gast van den heer R., die mij een kijkje deed nemen in de schoone omstreken van de hoofdplaats en met wien ik den volgenden dag, - hij moest voor zaken naar Tjilatjap, - langs de rivier Serajoe afzakte tot halverweg Tjilatjap. Van hier had de terugreis weer per postwagen plaats.
't Was een heerlijk uitstapje geweest, dat mij het hart van Java met zijne schoone natuur en de eigenaardigheden van het volk had doen aanschouwen. Spoedig wachtte mij de gelegenheid om een echt inlandsch feest in al zijne kleuren en geuren bij te wonen.
De eerste dag van de Poeassah was aangebroken. Evenals op 1 Januari de receptie van den assistent-resident ook bijgewoond wordt door den regent en verdere inlandsche hoofden, komen met het inlandsch nieuwjaar alle civiele en militaire autoriteiten, ambtenaren, officieren enz. in groot kostuum hunne opwachting maken bij den regent, die bij zoo'n gelegenheid omgeven is van hoofden en mindere inlandsche ambtenaren, uit al de districten overgekomen, en die allen ook in hunne schilderachtige kostuums gedost zijn, terwijl verder alle mogelijke pracht tentoongesteld wordt. De regent acht zoo'n hormat (eerbewijs) zeer hoog. De assistent-resident stak eene speech af in het Maleisch, welke door den jongeren broeder kort en netjes beantwoord werd. Aan de talrijke heeren en dames werden ververschingen toegediend en weldra werd de assistent-resident verzocht ons voor te gaan naar de plaats, waar de kamp tusschen karbouw en tijger zou plaats hebben. - Het was geen tijgergevecht, waar een tijger op eene open plaats en tusschen twee dichte rijen inlanders, met pieken gewapend, losgelaten en gesard wordt en ten laatste, wanneer hij door één der rijen tracht te ontvluchten, gerampokt wordt. Neen! we zouden den karbouw en den tijger zien vechten in eene besloten ruimte van ± 8 meter middellijn, afgesloten door een stevig staketsel van djatti-houten palen van ± 7 meter hoogte. Zulk een gevecht is een punt van liefhebberij voor de inlanders; maar strikt genomen is het niet anders dan eene zeer wreede plagerij. Bij voorbaat weet men, dat de karbouw, als representant van den inlander, als zijn lieveling, overwinnaar in den strijd moet blijven, terwijl de tijger, de schrik en de plaag van het volk, is gedoemd het onderspit te delven.
Nadat de karbouw in de afgesloten ruimte is gelaten, wordt de tijger, in een bamboe hok zoodanig opgesloten, dat hij zich te nauwernood bewegen kan, voor een valdeur der palissadeering geplaatst; de voorkant van zijn hok wordt ontsloten, aan den achter-