Een uitstapje in het hart van Java.
Na drie jaren te Batavia in eene handelsbetrekking werkzaam te zijn geweest, moest ik Indië wegens gezondheidsredenen verlaten. Het consigne van mijn geneesheer was: niet alleen vertrekken, maar zeer spoedig; niet per mail, maar per zeilschip; is er geen schip, dat spoedig direct naar Nederland vertrekt, dan met een dat om de Zuid thuis vaart.
Het gevolg was, dat ik passage besprak op de ‘Tonia’, kapitein Hazeloop Werner, een bark, die te Tjilatjap eene lading koffie moest innemen, waarmede omstreeks eene maand zou verloopen, om daarna de terugreis naar Rotterdam te aanvaarden.
De reis naar Tjilatjap werd begunstigd door een voordeeligen wind. We hadden drie passagiers aan boord voor Tjilatjap, (in '65 werd er nog niet gedacht aan eene stoomvaartlijn Batavia-Tjilatjap) die heel veel bijbrachten tot het gezellig samenzijn. Zij konden die reis over zee heel wat goedkooper maken dan over land. Wij hadden in zeker opzicht spijt, dat Noeso-Kembangan, de voorhaven van Tjilatjap, zoo spoedig in 't zicht kwam en onze wegen hier zouden scheiden.
Evenals vroeger te Batavia de halve stad naar den Boom liep, wanneer een bekend passagiersschip ter reede was gekomen, - hoofdzakelijk om de nieuw aangekomen dames in oogenschouw te nemen, - was het in dien tijd voor de Tjilatjapers nog een évènement, als er een koopvaardijer aankwam. En daar het aan boord komen op verre na niet die moeielijkheden oplevert, waarmede op de oude reede van Batavia te kampen was, kwamen er zelfs, terwijl wij nog in de haven zeilende waren, eenige ingezetenen aan boord, waarvan het aantal toenam toen het anker gevallen was.
De Indische gastvrijheid verloochent zich bij zoo'n gelegenheid ook niet aan boord, en een menschkundig gezagvoerder houdt gaarne op gulle wijze cour plénier, in het vooruitzicht dat hij, gedurende den ligtijd aan wal logeerende, zich al dadelijk eenige introducties kan verschaffen.
Voor mij was 't vooruitzicht, om 30 dagen aan boord te moeten logeeren, wel een bezwaar geweest: ik vreesde mij gruwelijk te zullen vervelen; maar mijne vrienden te Batavia hadden mij voorspeld, dat zich het verblijf aan boord alleen tot de nachtelijke uren zou bepalen, daar de Europeesche adat meebrengt, dat op kleinere plaatsen een welopgevoed man, tijdens het bijwonen eener eerste receptie, al dadelijk zeker kan zijn van eenige uitnoodigingen bij andere families, waaraan men voorgesteld wordt.
Spoedig was het bezwaar aan kant en deed zich een buitenkansje voor mij op. Ik werd o.a. voorgesteld aan den heer R.M., agent te Tjilatjap van den aannemer van de transporten der gouvernementsproducten, afkomstig uit de Preanger Regentschappen en Banjoemas. Hij kwam een der passagieressen afhalen, die voor de Binnenlanden bestemd was. Weldra bleek ons, dat we nog vrienden uit de kinderjaren waren. Een druk gesprek was het gevolg en spoedig gaf hij den wensch te kennen, dat ik, gedurende den ligtijd van het schip, mijn intrek ten zijnent zou nemen. - ‘Ajoh, ajoh, geen bezwaren!’ was het antwoord, toen ik uit discretie niet zoo direct durfde toeslaan; zijn voorstel had mij als 't ware overbluft; ‘pak maar gauw wat goed bij mekaar, dan kan je koffer tegelijk met de barang-barang van juffrouw B. naar huis gepikold worden, en moeder de vrouw zal 't wat aardig vinden, als ik met eene dame nog een heer meebreng, die ons niet zoo spoedig zal verlaten.’
De voorspelling mijner vrienden werd ten volle bewaarheid. Op zóó'n gulle uitnoodiging had ik niet kunnen hopen, en het was mij al dadelijk een bewijs van hetgeen ik meermalen uit den mond van oudgasten-vrienden te Batavia vernomen had: ‘De oud-Indische gastvrijheid heeft op de hoofdplaatsen een duc-major gekregen door de logementen; men vindt ze alleen nog ouderwetsch op reis in de binnenlanden en op kleine kustplaatsen.’
Met beide handen nam ik het aanbod aan en spoedig kon ik voor eenigen tijd den rug aan de ‘Tonia’ toedraaien.
Tjilatjap is de hoofdplaats van de assistent-residentie van dien naam, de meest zuidelijke van de residentie Banjoemas. Toen ter tijd had het nog niet de treurige koortsvermaardheid van thans en was er een talrijk garnizoen aanwezig. Een bataljon infanterie, gecommandeerd door een majoor, tevens plaatselijk commandant, en wat minder artillerie onder het hoofd van een kapitein, terwijl er ook een kapitein der genie standplaats had.
De assistent-resident, hoofd van het gewestelijk bestuur, is no. 1 van de Europeesche bevolking; dan volgen de pakhuismeester, de zoutverkooppak huismeester, het havenpersoneel, de agent van de Kompeni ketjil (Nederlandsche Handelmaatschappij), de posten telegraafdirecteur enz. enz.
Mijn gastheer behoorde tot de weinige particulieren van de plaats. Hij had eene zeer verantwoordelijke betrekking. Al de gouvernements-producten, te Tjilatjap aankomende, - en dat zijn millioenen pikols per jaar, - werden door hem afgeleverd aan den gouvernements-pakhuismeester. Deze heeft weer de verantwoordelijkheid voor de aflevering der producten als lading aan de schepen.
Mijn gastheer was getrouwd. Zijn huwelijk was zeer gelukkig, doch, kassian! kinderloos. Zijn vrouwtje was vroeger gouvernante geweest bij eene familie ter hoofdplaats Banjoemas. De kennismaking was zeer gemakkelijk. Zij had uitnemend slag om den vriend van haar man zich spoedig werkelijk ‘thuis’ te doen ge-