‘Niet zeggen, hoor!’
Is er inniger, heiliger vertrouwelijkheid denkbaar dan die, welke krachtens de banden des bloeds en der liefde, tusschen moeder en kind bestaat? En vertoont zich die aandoenlijke zielsverwantschap niet op elken leeftijd in een even schoon licht: bij het meisje in hare prilste jeugd, bij de blozende maagd, en bij de jonge vrouw, die reeds zelve den verheven moedernaam draagt? In het bevallige groepje, dat we hier geschetst zien, fluistert een meisken van wellicht drie of vier jaar hare pas tehuisgekomen moeder een harer zwaarwichtigste geheimen in het oor. Er is in mama's afwezigheid iets voorgevallen, dat onmiddellijke, maar streng confidentieele mededeeling vereischt. En daarom worden de mollige armpjes om maatje's hals geslagen, en neemt - ingeleid door het gebruikelijke: ‘Niet zeggen, hoor!’ - de roerende biecht een aanvang. Wat er gebeurd mag zijn? Nu, wie geen volslagen vreemdeling is in het kinderleven, kan zich wel het een of ander mysterieuse onderwerp voorstellen, dat hier sub rosa behandeld wordt: - hoe b.v. de nieuwste en grootste pop een arm heeft verloren, of hoe de vogelkooi haar bewoner derft door het onvoorzichtig openen van het deurtje, of hoe papa's mooiste pijpenkop een onherstelbare beschadiging heeft geleden, of wat er meer van dien aard in zulk een levenskringetje denkbaar is. Maar wat het ook zijn mag, laat ons hopen dat het kleine wicht steeds bij hare moeder een geopend en toegevend oor voor hare geheimen, ook voor die van haar verder leven, moge vinden, en dat zij haar: ‘Niet zeggen, hoor!’ altijd tegenover die moeder op echt kinderlijk vertrouwenden toon zal kunnen uitspreken!