De Huisvriend. Jaargang 1890
(1890)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
het ‘café bauer’. Naar Blunck. (Zie blz. 182.)
| |
[pagina 182]
| |
Het ‘cafe Bauer’.Het Café Bauer, waar we ditmaal, aan de hand van den schilder Blunck, onzen lezers een kijkje in gunnen, is den meesten hunner, althans bij name, bekend als het gezelligste en vroolijkste koffiehuis van Berlijn. Liggende in het hartje der stad ‘unter den Linden’, vlak bij de Friedrichstrasse, Berlijn's hartader, is het zeker, waarde lezer, dat ge reeds den eersten dag van uw verblijf daar 's avonds te vinden zijt en dat ge er vervolgens iederen dag tweemaal komt, 's morgens om uw courant te lezen, 's avonds omdat het er zoo gezellig is. Zijt gij uit het Noorden, ge vindt er uw ‘Handelsblad’; komt ge uit het Zuiden, uwen ‘Rotterdammer’; zijt ge van eene meer behoudende richting, ge vraagt om het ‘Dagblad’; verveelt ge u, ge neemt het ‘Humoristisch Album’ ter hand. Ge verveelt u echter nooit en hebt dus voor uw goed humeur den ‘Humorist’ niet noodig. Een aardig gezicht des morgens, al die vreemdelingen, van de meest uiteenloopende ‘natiën en tongen,’ achter een of andere courant van hun vaderland en ge kunt al vast beginnen met verschillende ethnologische opmerkingen te maken. Veel tijd echter hebt ge niet, wanneer ge niet al te oppervlakkig Duitschland's schoone en bloeiende hoofdstad met haar beroemde musea etc. wilt bezien. Vlug dus de courant doorgekeken en dan op weg! Na den eten, dat u uitstekend gesmaakt heeft, dank zij der dubbele inspanning van lichaam en geest, uw koffie gebruikt bij Kranzler, vervolgens wat geflaneerd im Thiergarten of unter den Linden, daarna naar een of ander theater - ge hebt ruime keus en ik verzeker u dat ge er u amuseeren zult - na afloop wat gezeten in de een of andere ‘echte’ Kneipe en jawel, dacht ik het niet, daar komt ge om een uur of twaalf nog even bij Bauer kijken om uw slaapmutsje - in Duitschland bijna altijd koffie - te halen. Vondt ge het ‘echte’ bier lekker en dat is hoogst waarschijnlijk, ge hebt u niet te haasten, drink nog gerust één ‘Schoppen’, Bauer is altijd open, de heele nacht door vindt ge er bezoekers, ja, het is de trots van den eigenaar als hij u vertellen mag dat zijn Café van af den dag der opening af nog nooit toe is geweest.Ga naar voetnoot1) Zijt ge in gezelschap, en is het mooi weer, ge gaat buiten zitten op het balkon, vanwaar ge een heerlijk uitzicht hebt op de ‘Linden’, waar het nog alles drukte en leven is en ge bewondert de zachte lichteffecten, die de elektrische booglampen tusschen de boomen maken. Zijt ge alleen, ge blijft beneden, ge bestelt uw kopje ‘Schwarz’ of ‘Mélange’, steekt een goede Hollandsche sigaar op, die ge zoo verstandig geweest zijt meê te nemen, en nu gaat ge maar rondkijken. De mooie schilderstukken aan den wand, naar de ontwerpen van den beroemden Anton von Werner, tafereelen uit de Grieksche en Romeinsche maatschappij voorstellende, boeien u minder dan de tafereelen uit het Berlijnsche leven, die ge hier niet op doek, maar in natura rond u ziet. En nu eerst leert ge het eigenaardige, het aantrekkelijke van ons Café kennen. Dit ligt niet in de schoonheid van het gebouw, noch in de élegance van de inrichting - van morgen toen ge hier voor 't eerst kwaamt, kondt ge een gevoel van teleurstelling niet onderdrukken en moest ge erkennen dat we er bij ons ook nog wel zulke koffiehuizen op nahielden - maar het typische van ‘Bauer’ ligt in de zachte en zoete bekoring, die dat bonte gewoel om u heen, die wisseling van kleuren en vormen, op uwen geest maken. - Waar ge ook henen kijkt, overal groepjes, die uwe belangstelling wekken. Een daarvan, maar eigenlijk niet het meest belangwekkende, heeft de schilder op doek gebracht. Ziet ge hier vlak bij u die beide jonge, vroolijke meisjes, aandachtig luisterend naar wat hun begeleider op dit oogenblik vertelt. De flinke jonge man moet een aardig causeur zijn, ge maakt het op uit den helderen lach, die nu en dan aan het kleine tafeltje weerklinkt. Ge benijdt hem, want in zulk gezelschap zoudt ge ook nog wel een uurtje willen doorbrengen. Dit is hij volmaakt met u eens, de heer, die daar alleen achter zijn glaasje Pilsner gezeten, het groepje tegenover hem met zijn gouden lorgnet fixeert. Gelukkig heeft de knappe jonge man van hem niet veel te vreezen. Zijn kale schedel en zijne grijze bakkebaarden bewijzen dat hij de eerste jeugd reeds lang voorbij is. Ge kunt hem hier heel vaak zien zitten, want de arme heeft geen tehuis, hij is vrijgezel gebleven, omdat hij het jongelui's-leventje pleizieriger vond dan een gebonden zijn aan vrouw en kinderen, en nu staat hij vrij wel alleen. Leeg is zijn huis, leeg zijn hart; hij heeft dan eigenlijk ook nog nooit iets anders gedaan dan leegmaken. Studeeren heeft hij nooit gedaan, veel goeds gelezen ook al niet, zijn studeerkamer was de ‘Kneipe’ of het ‘Wiener Café’, zijne voorwerpen van studie waren het bier en de vrouw en dit is zeker, die heeft hij grondig nagegaan. Neen, dan kijkt ge met heel wat meer welgevallen naar dat groepje jongelui, dat daar zooeven binnengekomen is. Aan hunne gekleurde petjes en hunne met houwen van allerlei fatsoen overdekte wangen, ziet ge aanstonds dat ge hier met studenten te doen hebt. Wat een tegenstelling met den geblaseerden ouderdom van daar even! Ze zijn een beetje luidruchtig, de jongelui, maar dat hindert u toch niet, ge kent immers wel de woorden van onzen Hollandschen dichter: Ghebruycht jolyt
Terwijl ghij zijt
In uw jonge jaren.
Ze komen zooeven van hunne wekelijksche ‘Kneipe’, waar het ‘fidel’ toeging, waar menig liedje uit hun mooi ‘Commersbuch’ weerklonk, waar de jeugd met hare beminnelijke zorgeloosheid onbeperkte heerschappij voerde. Geen nood, waarde lezer, ge kunt ze op uw gemak opnemen, ze zullen het u niet lastig maken. Ze weten dat een beetje luidruchtigheid hun is toegestaan, maar dat er overigens op ‘Café Bauer’ een zeker ‘cachet’ ligt, en dat de eerste de beste, die dit tracht te verbreken, door den reus, die als nachtportier fungeert, handig op straat gezet wordt. En terwijl ge zoo uwe opmerkingen zit te maken, gaat de rustelooze stroom van binnenkomende en heengaande bezoekers zijnen geregelden gang. Officieren, ‘Einsjähriger’, acteurs en actrices, elegant gekleede dames en heeren, zoo nu en dan clubjes eenvoudige | |
[pagina 183]
| |
burgers en buitenlui, die zich haast de oogen uitkijken en allerlei geheimzinnige vragen doen aangaande de lijst der ververschingen, die daar voor hen ligt, totdat ze door een gedienstigen kellner uit den droom worden geholpen, dit alles gaat in bonte afwisseling uwe oogen voorbij, en voordat ge het weet, is het reeds diep in den nacht. Daar buiten rijden de Droschken nog altijd af en aan en om u heen weet men van geen opstaan. Ge hebt echter heel wat op uw programma voor morgen staan en dus, eindelijk moet het, vlug betaald en dan naar bed! Goeden nacht, waarde lezer! - |
|