Door een lange, donkere gang, zóó smal dat twee personen er bijna niet voor elkander uit den weg konden gaan, bracht de politie-agent ons naar het binnengedeelte van zulk een huis. Vroeger een open, licht, ruim woonhuis, was het door de verbouwingen der Chineezen in een doolhof van houten beschotten, kamertjes, duistere portalen en bekrompen holen herschapen, waarin de afschuwelijkste atmosfeer heerschte en wij zonder een vertrouwden leidsman misschien niet eens zoo spoedig een uitweg zouden gevonden hebben. Dit huis, slechts een staaltje uit honderden anderen, geleek in alle opzichten sprekend op een ruime, woelige bijenkorf, waarin de bijen hun labyrinth van nauwe, kleine wascelletjes gebouwd hadden. Het eenige onderscheid was, dat hier alles kleefde van 't vuil, van de vochtigheid droop, en de verpeste lucht volkomen hetzelfde gevoel van walging bij mij verwekte, als de met doode vleermuizen bezaaide Egyptische graven van den Djebel Assasis. De oorspronkelijke indeeling van het huis was onmogelijk meer te herkennen; trappen, zalen, gangen en vensters waren verdwenen, en in plaats daarvan waren er houten cellen aangebracht, met smalle gangen er tusschen, wier vloer knarste en kraakte, alsof hij zoo aanstonds onder onze voeten zou instorten. Door middel van ladders kwam men van de eene verdieping op de andere. Zelfs de binnenplaats was verdwenen, want de Chineezen hadden cellen als zwaluwnesten tegen de muren geplakt, en slechts zooveel ruimte overgelaten, dat er een ladder naar de hooger gelegen verdiepingen geplaatst kon worden. Het overige gedeelte der localiteit werd door de Chineezen tot de berging van allerlei soorten van ongerechtigheden gebezigd.
In de verschillende vertrekjes heerschte eene onheilspellende stilte, bijna als op een kerkhof. De politieagent wierp onderscheidene deuren open en liet er het schijnsel van zijn bullseye-lantaren in vallen. De afschuwelijkste geuren kwamen ons tegemoet. Waren dat menschelijke woningen, of - graven? Aan elken muur drie doodkistachtige getimmerten boven elkander, en voorts hier en daar een tafeltje, een kist, of een koffertje. In de ‘bedsteden’ een stroozak of een havelooze, vervuilde deken, - dat was alles. In de halve duisternis konden wij wel eens een enkelen keer eene menschelijke gedaante onderscheiden; of het vale, bleekwangige gezicht van een zoon des ‘Hemelschen Rijks’ verscheen, wiens oogen ons ontsteld en verwonderd aanstaarden, alsof hij uit den dood ware ontwaakt, als hadden wij hem in de rust des grafs gestoord! De groote meerderheid van de inwoners dezer houten holen was afwezig. Zij bevonden zich nog op straat, in de fabrieken, in de speelhuizen en de opiumholen, die men in het Chineezen-kwartier bij honderden kan aanwijzen.
Met een gevoel van deernis en afgrijzen verlieten wij dit huis, dat misschien wel aan een half duizendtal Chineezen tot woonplaats verstrekte. Een droeviger opeenhooping van vuil, zorgeloosheid en ellende zal in menschelijke woningen ternauwernood ergens of ooit zijn aangetroffen, - en tóch zijn de bewoners Chineezen, die hunne eigene beschaving hebben en onder de geciviliseerde volken gerekend worden, in tegenstelling met de Negers, de Indianen en de Bosjesmannen! Geen dezer volksstammen heeft echter ook maar in de verste verte zulke ellendige verblijven als de Chineezen te San-Francisco, in het middenpunt van een der schoonste, rijkste en ontwikkeldste steden van Noord-Amerika!
En toch was hetgeen wij gezien hadden, nog niet het ergste! Want de politieman bracht ons, nadat wij in het muffe steegje nauwelijks een weinig lucht geschept hadden, naar een kelderwoning, welker voorste gedeelte op de straat uitkwam en een Chineeschen schoenlapperswinkel bevatte. Een oude Chinees, de eenige grijsaard dien ik onder de gestaarte bewoners van San-Francisco gezien heb, zat midden in dit ongeveer met de grootte van een schildwachtshuisje overeenkomende verblijf, en naaide aan een sandaal. Achter hem bevond zich een deur, die onder allerlei lompen en prullen en oude kleedingstukken verborgen was. De politie-agent deed die deur open en noodigde ons uit om verder mede te gaan, maar vooral goed uit onze oogen te zien, want wij zouden in de diepte dalen. Een kille graflucht kwam ons tegemoet, toen wij de sporten van een kleverigen, bouwvalligen ladder afklommen. Bij het zwakke schijnsel der lantaren van den politie-agent zagen wij een keldergat met zwarte, vochtige muren, zonder vensters of deuren, - met geen andere opening dan het gat waardoor wij waren afgedaald. Ook hier waren langs de wanden slaapplaatsen getimmerd, en ook hier woonden dus eveneens menschen! Een rilling van afschuw en walging voer ons door de leden. Was het mogelijk, dat hier, in dit groote, vrije Amerika, waar millioenen bunders lands nog op ontginning en bewoning wachten, - dat er menschen opeengehoopt konden leven zooals deze Chineezen hier? De kelder deed zich aan mij voor als een reusachtig graf, met op elkander gestapelde lijkkisten. - Doch dit alles was nog niet genoeg! Achter en onder dit woonhol bevond zich nog een tweede kelder, dus drie verdiepingen beneden den beganen grond, en ook hier woonden menschen! - Ik zou het niet geloofd hebben, het niet voor mogelijk hebben gehouden, ja, mijne eigene oogen niet vertrouwd hebben, als Theodoor Kirchhoff, de beroemde Duitsch-Amerikaansche dichter, en Paul Oeker, de bekende schrijver, niet mijne reisgezellen bij deze nachtelijke
expeditie geweest waren, mannen die sedert jaren te San-Francisco wonen en de huiveringwekkende feiten, welke voor mij geheel nieuw waren, reeds lang kenden.
Ik had van het nachtelijk leven in het Chineezenkwartier tot dusver zulk een voorsmaak gekregen, dat het mij bijna berouwde, er gekomen te zijn. Intusschen, wij hadden ons nu naar een der beste en voornaamste restauraties van de ‘China town’ begeven, en lieten ons het geheel à la Chinoise toebereide souper voortreffelijk smaken. Was ik werkelijk te Frisco (zoo wordt de Californische hoofdstad in de volkstaal genoemd) en niet in Hongkong? - Talrijke, veelkleurige lampions hingen aan de met bloemen getooide veranda's. In het helder verlichte, met verguldsel en fantastisch houtsnijwerk overladen binnengedeelte strekten zich over al de verdiepingen galerijen uit, waarop deuren naar de verschillende, in den zuiversten Chineeschen stijl gemeubileerde eetkamers uitkwamen. Overal een verfijnde weelde en uitgelezen pracht, die mij na de grenzelooze ellende, welke ik een oogenblik te voren aanschouwd had,