De boa constrictor.
Door Dr. H.J. Veth.
Slechts zelden komt het voor, dat eene dier- of plantensoort bij het groote publiek onder haren volledigen wetenschappelijken naam bekend is, gelijk dit het geval is met de Boa constrictor. Men houde daarbij echter in het oog, dat deze naam door onkundigen veelal op alle reuzenslangen wordt toegepast. De soorten van het geslacht Boa komen alleen in Amerika voor en wederom slechts op eene daarvan, zij het dan ook de meest bekende, is de naam Boa constrictor toepasselijk. De reuzenslangen van de oude wereld worden - tegenwoordig althans - tot het geslacht Python gebracht, maar vroeger werden zij allen tot het geslacht Boa gerekend.
Weinig dieren zijn zoo algemeen gevreesd en hebben dientengevolge tot zoo overdreven berichten aanleiding gegeven, als de verschillende reuzenslangen. Al de vreeselijke verhalen van vliegende en vuurspuwende draken hebben aan de genoemde dieren zonder twijfel hun oorsprong te danken, al komt de levendige phantasie, die zulke afschuwwekkende monsters in het leven riep, ons in onzen prozaïschen tijd ook nog zoo onmogelijk voor. Maar ook thans nog, in moderne reisverhalen, vindt men omtrent deze dieren mededeelingen, die den toets van het onderzoek in het minst niet kunnen doorstaan. Zoo zijn vertelsels van slangen die paarden en runderen wurgen en daarna inslikken, van slangen die eene lengte van vijftig voet bereiken, nog aan de orde van den dag. Reeds de grootste slangen hebben moeite dieren van de grootte van een ree naar binnen te werken en eene lengte van tien meters wordt slecht door eene soort, de Anakonda of waterboa, somtijds bereikt. Het schijnt echter zeer moeielijk de lengte van eene slang nauwkeurig te schatten. Brehm zegt daaromtrent het volgende: ‘Zelfs hij die hierin goed geoefend is, dwaalt op onbegrijpelijke wijze. Reeds bij kleine slangen van een meter lengte, wanneer men ze kalm voor zich ziet liggen en dus al den tijd heeft ze nauwkeurig gade te slaan, is men zeer geneigd ze een derde gedeelte te groot te maken; bij slangen echter, welke drie meter lang zijn, verdubbelen en verdrievoudigen zich de moeielijkheden en daarmede de fouten der schatting, en wanneer zulk een dier zich dan ook nog beweegt is de laatste eenvoudig onmogelijk. Waaraan dit eigenlijk te wijten is, kan ik niet zeggen maar wel kan ik verzekeren, dat ieder, die naar een schatting tracht, steeds overschat en dat iedereen altijd weder in dezelfde fouten vervalt, ook waneeer hij die reeds herhaaldelijk heeft erkend. Omtrent de dwaling overtuigt men zich eerst, wanneer men een maatstok gebruikt. Geen wonder alzoo, dat de levendige verbeelding der inboorlingen van
zuidelijke streken zich nog veel minder dan de onze grenzen stelt en de werkelijke grootte op het dubbele of drievoudige schat. Dezelfde Indiër of Zuid-Afrikaan, die met den schijn van de grootste zekerheid van eene vijftigvoet reuzenslang vertelt, die hij zelf heeft gezien of zelfs heeft verslagen, zal aan den rustig metenden onderzoeker, die een dier van zes meter heeft gedood, verklaren, dat dit in grootte al wat hij ooit van dien aard zag verre overtreft.’
Hoewel de slangen gewoonlijk voor dieren worden gehouden, die in het geheel geene ledematen bezitten, zoo is deze opvatting toch niet geheel juist, want verscheidene slangen zijn in het bezit van sporen van achterste ledematen, en dit is vooral bij de reuzenslangen het geval. Behalve het genoemde kenmerk, onderscheiden zij zich ook door dat de middelmatig lange staart als grijpwerktuig kan worden gebruikt; omtrent de verdere kenmerken, waardoor de reuzenslangen van andere slangen en de Boa's weder van de Python's verschillen, zal ik hier niet uitweiden. Die kenmerken vallen weinig in het oog en zijn vooral aan den aard en de plaatsing van tanden en schubben ontleend; van daar dan ook dat de talrijke soorten van slangen op het eerste gezicht zooveel op elkander gelijken en voor den leek slechts in kleur en grootte schijnen te verschillen.
De Boa constrictor of Afgodsslang bewoont het Noorden en Oosten van Zuid-Amerika, en bereikt in