ongekende vlucht. De ondernemingsgeest deed menig koopman zijn kantoorbank verlaten en de ganzenveder uit de hand leggen om naar het rapier te grijpen en zelf het bevel over schip en lading te nemen en tot het opsporen van nieuwe handelswegen het ruime sop te kiezen.
Er is naar onze meening geen tijdvak in de geschiedenis van het Nederlandsche volk, zoo zeer een opengeslagen boek als de 17e eeuw. Het spreekt ons toe en wekt onze innigste sympathie op voor de mannen uit dien tijd en voor hetgeen zij op zoovelerlei gebied tot stand brachten. Dat de kunstontwikkeling haar leeuwenaandeel kreeg in dit algemeene volks ontwaken, was te verwachten. De kunstbeweging openbaarde zich op onderscheidene wijze: in schilderkunst, in graveerkunst, in zilversmidskunst, en last not least in bouw- en beeldhouwkunst. Dat die veelzijdige uitingen in hooge mate het merk van oorspronkelijkheid dragen dwingt ons tot bewonderend opzien, maar veilig mag men aannemen dat onze voorouders juist in die door ons zoo gewaardeerde originaliteit niets ongewoons vonden. In onze tegenwoordige geestesarmoede op kunstgebied, houden wij ons vast aan de voortbrengselen van den kernachtigen geest van het voorgeslacht, niet ongelijk aan den zwakke die zich tot den sterke voelt aangetrokken en op dezen steunt. Af te keuren is dit in geenen deele want bij gebrek aan eigen vindingrijkheid kan men niet beter doen dan goede voorbeelden na te volgen. Waardeering derhalve voor hetgeen anderen reeds voor eeuwen gewrocht hebben ziedaar in de gegeven omstandigheden het beste wat ons te doen staat en dus een eerste vereischte om het rechte spoor terug te vinden. De sympathie voor de 17e eeuwsche kunstvoortbrengselen heeft ons teruggebracht naar de voor ons klimaat zoo bij uitstek geëigende baksteenbouw en de uitwendige versiering onzer huizen ontleent haar karakter tegenwoordig schier uitsluitend aan den vaderlandschen bouw der 17e eeuw.
Architect te zijn en een vreemdeling op gebied der Renaissance te wezen is in onze dagen niet denkbaar. Ook tal van andere kunstvakken, zooals de uit hare doodslaap ontwaakte smeedkunst van ijzer, waarvan o.a. de ondernemende firma Vincent & Co. te Schiedam tegenwoordig zulke overschoone proeven levert, en dan de drijfkunst in zilver, die ook al teekenen van nieuw leven begint te geven, ontleenen voor een goed deel hunne inspiratiën aan de oud-Hollandsche Renaissance.
Ook onze meubelmakers zoeken tegenwoordig bij voorkeur hunne voorbeelden in de producten welke nog van het aloude schrijnwerkersvak ten onzent voorhanden zijn. De rol die de linnenkast in het oud-Hollandsche huishouden vervult is bekend genoeg en ontbreken mocht zij daar in geen geval. Is het wonder dat het fraaie snijwerk en de artistieke lijnen van het geheele meubel een kunstenaarshand verraadt. Zulk een ‘antieke kast’, zooals de algemeene benaming thans luidt, was het voorwerp van aanhoudende zorg der huismoeder en met devotie werd dit heiligdom in de was gezet, opgewreven of vernist. Dertig jaren ongeveer geleden was het geen zeldzaamheid bij gezeten burgerlieden prachtige exemplaren dezer meubels aan te treffen; hunne sierlijke cariatiden of kraagbeelden met fraaie gebeitelde kapiteelen en de in half verheven snijwerk versierde paneeltjes, dikwerf onderwerpen aan de jacht ontleend voorstellende, trokken echter toenmaals meer de aandacht der buitenlanders dan die van ons zelve, zoodat van al dat fraais zeer veel uit ons land naar den vreemde verhuisd is. Gelukkig dat het Rijks-Museum eenige goede specimen dezer bij uitstek nationale kunstvoortbrengselen bezit. De nog veel zeldzamer geworden gebeeldhouwde eikenhouten schoorsteenmantel zonder welke het voorvaderlijke ‘hoekje voor den haard’ niet denkbaar zou wezen, is hier zooals de plaat te zien geeft, door een bijzonder fraai exemplaar vertegenwoordigd.
Linnenkasten, schoorsteenmantels, ja zelfs geheele eikenhouten kamerbetimmeringen uit de eerste helft der 17e eeuw, heeft men veelal te danken aan ontwerpen van beroemde kunstenaars zooals Vredeman De Vries, Hendrik De Keijser en anderen. In de kleur van lijstwerk, paneelen en cariatiden wist men een aardige speling te brengen door toepassing van verschillende houtsoorten aan hetzelfde werkstuk.
Het eikenhout werd dan ook vaak afgewisseld door palissander-, nooten-, ebben- of peerenhout, waardoor ten opzichte van het materiaal een weelderigheid ten toon gespreid werd die het kunstgehalte van het voorwerp ten goede kwam.
Men zou een dik boek kunnen schrijven over het ontstaan en den voortgang der 17e eeuwsche kunst en den invloed daarvan op kunst en kunsthandwerk van dezen tijd. Niet moeilijk zou het vallen om enkele onzer tegenwoordige schilders aan te wijzen als de erfgenamen van het penseel van Rembrandt, Ruisdael, Van Goijen, Jan Steen en van zoovele andere groote meesters uit den gulden tijd onzer kunst. In deze tijden van amalgamatie, zelfs van zaken die bestemd schenen te zijn voor altoos hunne zelfstandigheid te zullen behouden, hopen wij van harte, dat wat betreft de vaderlandsche kunst, de appelen in de nabijheid van den boom zullen blijven vallen. Is periodieke stilstand en achteruitgang óók op kunstgebied onvermijdelijk, dan blijven de schatten der 17e eeuw, in ons Rijks-Museum met zooveel zorg en kosten bijeengebracht, steeds het voertuig om de afgedoolden weder op den goeden weg terug te brengen, en te inspireeren waar het noodig mocht zijn.