zich alle partijen voldaan, wat in een tijd als de onze en in een land als het Duitsche nog al iets zeggen wil. Vorst Bismarck zelf verklaarde hem voor zijn besten opvolger. De nieuwe Rijkskanselier is ongehuwd en zal dit denkelijk ook wel blijven, maar daarom is hij toch geen ongezellig of eenzijdig man, integendeel, hij wordt om zijne innemende manieren en minzame onpartijdigheid zeer geroemd. Ook is hij een zeer beschaafd en wetenschappelijk ontwikkeld militair, en daarbij tevens een goed redenaar, die zich onderscheidt door eenvoud en duidelijkheid. Hij moet - wat zich volkomen begrijpen laat - zeer ernstig
generaal von caprivi. (Zie blz. 139.)
bezwaar gemaakt hebben om de opvolger te worden van een man als Von Bismarck, maar eindelijk als gehoorzaam soldaat aan het bevel van zijn oppersten bevelhebber gehoor gegeven hebben. Hoe hoog de Keizer hem schat, bleek uiteen kabinetsschrijven, waarbij hij in 1888 op eigen verzoek als Minister van Marine ontslagen werd. ‘Ik reken u,’ schreef de Keizer toen, ‘uit volle overtuiging tot de uitstekendste generaals des legers. Gij hebt de ontwikkeling der Marine in hooge mate bevorderd, en zegenrijk gewerkt op de kern van alle militaire zaken: op den goeden geest in het officierskorps. Dit verzekert u een eereplaats in de geschiedenis der Duitsche zeemacht’. Wat het leger te velde aangaat, was hem zulk een eereplaats trouwens reeds gewaarborgd: in 1870 heeft generaal Caprivi zich roem verworven door eene verkenning in het Moezeldal (een gewichtige strategische operatie in den Fransch-Duitschen oorlog), waardoor het voor zijn korps mogelijk werd gemaakt, in den slag van Vionville beslissend op te treden. Na korten tijd gouverneurgeneraal te Metz te zijn geweest, volgde in 1883 zijne bovenvermelde benoeming tot Minister van Marine.
Er is een tijd van komen, er is een tijd van gaan, - dat heeft ook de oude Von Bismarck ingezien en begrepen, aan die onverbiddelijke wet heeft ook hij te zijner tijd weten te gehoorzamen. ‘Bij mijn leven nooit!’ was steeds het rescript op zijne herhaalde verzoeken om ontslag tijdens de regeering van den grijzen heldenkeizer, van Wilhelm I. En zich aan dat ‘nooit!’ te onderwerpen, berustend en gehoorzaam, als een trouw en toegenegen dienaar, was telkens Von Bismarcks hoogste eere. Een scheiding tusschen hem en Keizer Wilhelm was onmogelijk, ook al heeft er zeer zeker verschil van gevoelen bestaan. Van een ‘regeering’ van den diep beklagenswaardigen Keizer Frederik kan nauwelijks sprake zijn; maar toch bleek toen de band tusschen dezen en den Rijkstkanselier reeds losser. Doch de samenwerking van den ouden, taaien, met een ijzeren wil doorzettenden diplomaat, en den jongen, opbruisenden, voortvarenden Keizer Wilhelm II moest wel op een conflict uitloopen. En het is gekomen óók, vroeger nog dan men had durven vreezen. Want al de suikerzoete woordjes in 's Keizers beide Kabinets-orders, waarbij Bismarck ‘Mijn beminde Vorst!’ wordt genoemd, en tot Hertog van Lauenburg wordt verheven, en een dotatie ontvangt, en met den rang van Veldmaarschalk wordt bekleed, - al dit sierlijk pleisterwerk op den scheidsmuur kan den muur zelf niet meer doen vallen.
Op Von Caprivi's schouders rust thans de reuzentaak, zich eenmaal een waardig opvolger van Von Bismarck te toonen. De wereld wacht zijne daden.