Bij den drinkbak.
Wie onlangs de collectie beschilderde doeken en paneelen zag, die te Amsterdam in de zalen van ‘Arti en Amicitia’ waren opgehangen ter mededinging in den wedstrijd voor het Willink-Collenfonds, zou bijna de gevolgtrekking gemaakt hebben, dat de kunst van teekenen de wereld uit was. Klompen groen en klodders geel waren er genoeg, - tot walgens toe; maar een goed figuur of een afgewerkt detail behoorde er tot de witte raven. Kunnen of willen onze vaderlandsche kunstenaars dan niet meer goed teekenen? De vraag is pijnlijk, maar tegenover de smeerproducten dezer would-be impressionisten toch volkomen gewettigd. Gelukkig kan het antwoord alleszins geruststellend zijn. Dat er door onze levende meesters nog goed gezien, goed waargenomen en goed geteekend wordt, heeft b.v. Nakken met zijn schilderij ‘Bij den drinkbak’ afdoende bewezen. Zoolang de kunst op die wijze beoefend wordt, behoeft het gemors van een troepje jonge dwaashoofden ons niet desperaat te maken. Hoe waar en natuurlijk staan die twee stoere werkpaarden daar bij elkaar, moede en dorstig van het dagwerk met de vrachtkar op het veld, vanwaar de boerenknecht ze zooeven heeft huiswaarts gereden. Het zijn geen fijne, ranke beestjes, den schilder reeds door hun mooiheid tot werken prikkelend, - maar sterke, pootige, goedhartige dieren, die trouw en gewillig doen wat men van hen verlangt en van den