| |
Uit dankbaarheid.
Tooneelspel in vier bedrijven.
(Vervolg en slot van bladz. 85.)
Derde tooneel.
Vorigen. Keetje. later Mevrouw Borstel en Kap. Hazen.
Mevrouw, daar is vrouw Snoek, die u spreken wil.
Ik ben voor niemand te spreken.
Zij heeft gezegd, als dat zij mevrouw vriendelijk bedankt voor verdere ondersteuning want haar man heeft een goede betrekking aan 't spoor gekregen en zij wil de oude vrouw weer in huis nemen.
Laat ze haar gang gaan, al wou ze ook tien oude vrouwen in huis nemen, ik bemoei er mij niet mee.
Zeg 't maar, alweer een die me niet noodig heeft, ze kunnen me allen missen tegenwoordig.
Mevrouw, daar zijn mijnheer Hazen en mevrouw Borstel, die u een visite willen maken.
Te zamen; wat moet dat beteekenen? Laat ze binnen!
(gearmd met Kap. H)
Mevrouw, mag ik u mijn aanstaande voorstellen?
De manier waarop we gescheiden zijn was wel niet van de aangenaamste, maar ziet u, ik zeg altijd, boos zijn is goed maar boos blijven dat deugt nergens voor; we zullen nooit vergeten, wat u voor ons gedaan heeft.
Integendeel we zullen niets vergeten, nu wij zoo gelukkig samen zijn en u in moeilijkheden is.
O, iedereen! Maar dat doet er niet toe, wat de menschen ook zeggen, wij zullen alleen maar denken aan 't geen wij u verplicht zijn, en daarom geldt ons eerste engagementsbezoek u.
Ik ben zoo blij eindelijk eens afgedaan te hebben met juffen.
En mijn kinderen krijgen nu een goede moeder.
En mijn zoon een flinken vader,
Ik win een lieve huishoudster.
En ik een krachtigen steun.
Ik hoop dat uw illusiën vervuld mogen worden maar ik verwacht het niet. Ik heb een tweede huwelijk altijd slechts voor een onaangenaam aanhangsel van het eerste beschouwd.
Een middel om ouders en kinderen vanéén te scheuren.
De dood van het huisgezin, de parodie op 't huwelijk.
Een asyl voor vrouwen, die er aan wanhopen ooit werkelijk te trouwen, een moordkuil voor de mannen, de vloek der kinderen, de ondergang der families, de kiem van eindelooze tweedracht.
Laat ons gaan Haas, ik kan 't niet hooren.
Uw weduwstaat is zeker rijk aan rozen geweest, mevrouw, ik heb er slechts doornen gekend.
En ik niets dan ellende en bedrog.
Er is slechts een ding, dat ik walgelijker vind dan een weduwnaar, of weduwe die hertrouwt.
Een weduwe, die een weduwnaar neemt.
Haasje-lief, laat ons gaan. Zij gebruikt nog voor het laatst haar recht om ons te beleedigen.
Mevrouw, wijt het alleen aan de verplichtingen, die u ons heeft opgelegd, dat ik u geen rekenschap vraag van uw liefdelooze, ondoordachte woorden.
Of ze voorzien zijn van liefde weet ik niet, maar doordacht zijn ze jaren lang.
Sints geen weduwnaar om u kwam.
En nu verzoek ik u beiden mijn huis te verlaten, waarin gij niets dan weldaden hebt ontvangen, die ge met den zwartsten ondank hebt vergolden. Gij hebt niet slechts mijn raad in den wind geslagen, dat ging u alleen aan, maar gij hebt de schandelijkste praatjes van mij en mijn zoon rondgestrooid, en nu komt ge mij tergen door uw engagement, gij, die weet, hoe ik zulke huwelijken verafschuw. Gaat nu heen! Ik wensch u alle ellende toe, die een weduwnaar en weduwe verwachten kunnen en die ondankbaren als gij ten volle verdienen. Verlaat mijn huis!
O, Haas! 't is ongehoord.
We kunnen haar heilwenschen missen lieveling, evenals haar benauwende weldaden. (af)
Daar heb ik ten minste mijn hart aan gelucht. Ik ben voor niemand meer thuis Adriane, voor niemand.
Daar zijn juist mijnheer en mevrouw van
| |
| |
Oven, die u een belangrijke tijding hebben mede te deelen.
Het engagement van Fanny zeker. Veel geluk er mee, maar ik kan niemand ontvangen. (Adriane af) De ondankbaarste van allen is mijn zoon. In geen maand ontving ik eenige tijding! O, hij vergeet mij, ik ben niet verlaten genoeg, afhankelijk als ik ben van louter ondankbaren.
Mevrouw, het geldt mijnheer Gustaaf, zegt mijnheer van Oven.
Mijn zoon! Zeker een nieuwe ramp! Laat ze binnen komen! Telkens vrees ik een andere slag, wanneer zal het gedaan zijn, wanneer? Waaraan heb ik 't verdiend? Mijn leven lang heb ik doorgebracht met anderen te helpen en bij te staan zooveel ik kon en nu in mijn ouden dag ontvalt me alles!
| |
Vierde tooneel.
Mevr. A. De Heer en Mevr. van Oven.
Wel mevrouwtje lief, hoe gaat het?
Slecht, je vrouw is tegenwoordig een heldin naast me.
Goddank, hoe ouder ik word, hoe sterker ik me voel.
Wel zeker, zij heeft een uur gewandeld in het heerlijke lenteweer. Dat moest u ook doen mevrouw, dat is beter dan hier opgesloten te zitten. Wat zie ik, stookt u?
Ik ben oud en daarom zwak, zooals het er bij hoort en die flauwe zon kan me niet meer verwarmen.
Misschien zal de tijding, die ik u breng, u wat verkwikken.
Een tijding, die me verkwikt, dat zal wat wezen, maar 't betreft mijn zoon, zegt ge! Spoedig wat is er met hem?
Hoe zou ik 't weten, ik ben slechts de moeder.
Uw zoon heeft met uitstekend gevolg zijn examen afgelegd voor het Middelbaar Fransch, en schijnt onmiddellijk een prachtige betrekking als agent eener Maatschappij in Bordeaux te hebben verkregen.
't Stond in het morgenblad.
Hoe vreemd, misschien komt hij zelf u met de goede tijding verrassen, maar die couranten weten alles nog vóór dat je 't zelf vermoedt.
Ik dank u intusschen voor de mededeeling,
Och ja, ik zei dadelijk tegen Johan: We moeten mevrouw direct feliciteeren want 't spreekt van zelf dat we nog steeds belangstellen in alles wat Gustaaf aangaat.
Zeker en niemand meer dan Fanny. Arm schaap! ik geloof dat ze nog veel aan hem denkt, zeer veel zelfs.
Ik ben er zeker van; 't ging alles zoo snel in zoo'n opgewondenheid, ze heeft zich nauwelijks bedacht.
O neen, 't besluit kwam recht uit het hart.
En nu zuchtte zij zoo diep bij 't hooren der tijding. Men zag 't haar aan dat zij aangedaan was en nog heel veel van Gustaaf houdt.
Is zij nog niet weer geëngageerd?
O neen, ze kan er maar niet toe komen.
Maar ze is ook niet meer gevraagd.
Zwijg, groot kind (luid) ze ziet nu het huwelijk veel zwaarder in; zij is ernstiger geworden, ze heeft Gustaaf leeren achten en waardeeren.
En als hij dus de banden weer wilde aanhalen, zou zij er geen bezwaar in vinden?
Ik durf gerust zeggen van neen.
En zal u dan ook niet langer meer de oogen ten hemel slaan en zuchten over uw opgeofferd kind, dat ieder 't hooren kan en u beklagen moet over uw treurig lot, dat u slaaf maakte van verplichtingen jegens een tiran als ik?
O mevrouw heb ik dat ooit gedaan?
Mijn geheugen schijnt beter te zijn dan 't uwe. 't Is waar, het schijnt van zand te zijn, waarin u alle ontvangen weldaden opschrijft.
En dan is 't uwe zeker van brons, daar u er alle bewezen diensten in grift.
Och vrouw, ik bid je, 't is immers alles voorbij. Wij komen deel nemen in mevrouw's geluk.
Zoo deelnemen, dat ge er graag uw deel van naar huis meeneemt niet waar, om er uw onbeduidende nuf van een dochter mee te troosten, daar een ander huwelijk voor haar, de eeuwige bruid niet met de telegraaf aankomt, en ge nu inziet dat mijn Gustaaf, toch zulk een leeglooper en nietsdoener niet is als gij eens zoo vriendelijk waart te denken.
Ik heb altijd veel met uw zoon op gehad.
En nu zeker meer dan ooit, nu ge ziet, waartoe hij in staat is? Maar zelf weet hij het nu ook en wees verzekerd, dat hij liever nooit meer een meisje zal aanzien dan ééne, die hem in haar bruidsdagen zonder eenigen spijt bedankt, alleen omdat er eenige kans bestond dat hij zijn geld zou verliezen.
Maar bij mij is het wel gemeend, als ik u beiden verzoek mijn huis te verlaten en het niet meer te betreden. Zoo zal ik ten minste mijn omgeving zuiveren van eenige ondankbaren. Adriane, laat mijnheer en mevrouw uit!
Foei, foei! En ik deed nog deze stap uit dankbaarheid, maar nu is het gedaan. Ik heb niets geen verplichting meer aan de vrouw, die weldaden uitdeelde van andermans geld.
(alléén)
Welke vruchten heb ik geplukt van al mijne goedheden. Zij trotseeren, zij haten mij en ik kan niets doen als ze wegjagen. Van alle gunsten, die ik om mij heen zaaide heb ik niets geoogst als tweedracht, nijd, bitterheid en ondank. O ware ik dood, dan zou men misschien erkennen dat ik eenig goed op de wereld deed. Wien hoor ik, Doorman? Neen, hem nog 't minste van allen, wil ik zien en spreken. (af)
| |
Vijfde tooneel.
Adriane. Doorman.
Mevrouw ontvangt niemand, meneer Doorman.
Niemand minder dan u, zou ik denken.
| |
| |
Mag ik u dan een woordje zeggen lieve juffrouw, een enkel maar?
Weet u van Gustaaf's succes?
Ik heb 't zoo juist vernomen.
De ontknooping nadert, hij zal mij sommeeren den naam van den erfgenaam te noemen. Blijft ge niet hij uw plan dan vernietig ik alle bewijsstukken.
Zij zijn in uw bezit, ge kunt ze even goed verbranden als uitleveren.
Ge wilt me dus niet trouwen?
Voor de helft van uw vermogen, of wilt ge ronde cijfers hebben, voor f 200,000.
Hoe weet ik dat mijn vermogen werkelijk zoo groot is?
Mijn boeken zullen 't u bewijzen; teeken dit stukje papier maar, een schuldbewijs dat u mij betalen zal, zoodra het gerecht u erkend heeft als erfgenaam van uw overgrootvader.
En zoo ik dat teeken, krijg ik de stukken?
f200,000 geeft men niet zoo dadelijk zonder slag of stoot, mag ik nadenken?
Maar beslis dan vóór Gustaafs komst.
Weet u wat, kom over een uur terug om de handteekening.
Uitstekend; liever had ik nu nog het heele aardige handje dan de handteekening maar....
Beter iets dan niets, hé? U is een verstandig man, meneer Doorman. Wacht maar eens, wie weet wat u over een uurtje krijgt. Een mensch is veranderlijk.
| |
Zesde tooneel.
Adriane. Keetje, daarna Gustaaf.
Ja, ja, slim ben je! maar ik ben ook niet dom. Nu even naar mijn advokaat. Verbeeld je, ze moesten eens weten, dat ik er een advokaat op na houd! Keetje!
Is mevrouw op haar kamer?
Ja, en ik geloof dat zij het, als ik 't zoo maar eens zeggen mag, op haar zenuwen heeft.
Breng mevrouw haar druppels, ik moet uit.
Best, juffrouw Jaantje, best. (Adr. af). Nu die doet ook wat zij belieft tegenwoordig. Maar 't is een boelige dag vandaag! Daar kan men niet van op adem komen, als ik 't zoo maar.... Hé wat is dat, wie is er aan het raam?
(springt door het venster naar binnen)
Dag Keetje, dag beste oude ziel. Ken je mij nog?
Of ik je ken Gust.... ik bedoel meneer Aerschot, beter dan 't vorige jaar. Wat ziet u er goed uit en vroolijk. Maar hoe komt u er zoo in?
Ja, zie je, dat is nu een restje van mijn vroegeren afkeer van het banale - maar dat versta je niet - van het gewone. Iedereen komt binnen door de deur, ik door het raam. Maar alle gekheid op een stokje, ik wilde mama verrassen. Waar is ze? toch niet ziek?
O neen! dat wil zeggen. Een beetje, maar u is de beste medicijn.
Och, de zemelen een beetje in de war, als ik 't zoo maar eens zeggen mag, de alteraasie ziet u? Ik wilde haar druppels brengen en bouillon, weet u?
Nu, laat ze dan niet langer wachten op druppels en bouillon, en roep Adriane. Ik moet haar eerst spreken.
Ze is uit, maar ze zou dadelijk terugkomen.
Zeg mama er dan niets van dat ik hier ben. Ik zal haar dadelijk komen bezoeken.
Weet je het al, Adriane, (hij omhelst haar onstuimig).
Nu dat gaat goed, hoor! heel goed! Wat ben ik dom geweest als ik 't zoo maar eens zeggen mag (af).
En ben je tevreden over mij?
Vraag je dat nog? O Gustaaf, laat me los!
Niet voor je mij geantwoord hebt. Weet je wie mij gracht en moed heeft geschonken?
O foei, plaag mij niet! Je afscheidsgroet, je handdruk, je blik, dat gaf mij moed en hoop! Dat heeft mij mijn eigen ellendige zwakheid doen overwinnen. En nu heb ik dat handje weer vast. Mag ik 't houden?
Je schijnt toch niet van zins het los te laten.
Neen, dat ben ik ook niet, en ik houd 't vast ons leven lang, vind je dat goed?
Ik moet wel, ik kan niet anders.
't Is dus waar, je houdt van mij?
O Gustaaf, hoe kan je daaraan twijfelen; ik heb immers niemand anders om van te houden op die groote, eenzame wereld. Heb je dat niet begrepen, dat je mijn alles was, sints... sints het eerste oogenblik dat ik je zag?
Die geschiedde uit dankbaarheid.
En daarmee heb je mij rampzalig gemaakt bijna slecht. Om jou te vergeten, van wie ik zoo ziels veel hield, heb ik de grootste dwaasheden begaan, het geld van een ander verspild. Ik ben een losbol, een verkwister, een nietsdoener geworden door jou dankbaarheid. Was 't dan niet dankbaarder geweest, als je mij niet afgewezen had?
Hoe kon ik dat alles vooruit weten? En je moeder had het nooit ingezien, evenmin als zij 't nu zal doen. Maar tegen haar mag ik toch niet meer dankbaar zijn, laat mij het nu tenminste zijn tegen jou. En o! je zult zien hoe dankbaar ik zijn kan.
Spreek dat leelijke woord niet uit. Zeg liever dat je mij altijd hebt bemind, zooals ik je nooit liever had, dan toen ik je voor goed zou verliezen als de bruidegom van een ander.
Mijn liefde gaf me kracht ondankbaar te zijn toen ik Doorman's aanzoek afwees, hoewel ik wist dat je voor mij verloren was.
Dus je hebt mij altijd lief gehad?
| |
| |
Ik heb 't voor je meegebracht uit Zwitserland er ligt een bloempje edelweisz in.
Ik heb het nooit afgelegd.
En toch heb je mij eens kunnen weigeren?
Nu kan ik 't niet meer! Ik heb genoeg geleden toen ik je naast Fanny zag.
En ik toen Frans je het hof maakte en ik zwijgen moest.
Maar je kunt Fanny weer krijgen. Haar mama heeft het straks nog hier gezegd.
En je kunt Doorman ook nog hebben of Frans als je dat liever wilt.
Maar laat ons nu ernstig zijn. Vreest ge je moeder niet Gustaaf, die haar toestemming stellig zal weigeren?
Ik heb haar voor vijf jaar ook niet gevreesd en toen was ik niet onafhankelijk als nu.
Dus je bent zeker Gustaaf, dat niets ons meer scheiden kan, dat ik me gerust kan overgeven aan onze liefde en dat ik mij een leven mag droomen vol geluk en met jou?
O mijn lieveling, wat maak je mij gelukkig!
Dus niets zal ons ooit meer scheiden?
Maar mijn engel, je wantrouwt me toch niet.
Neen, maar ik wil zekerheid hebben. Zweer mij, dat noch armoede, noch rijkdom ons ooit scheiden zal.
Ik zweer het je, zoo waar ik een eerlijk man hoop te zijn, maar hoe kan je daar zoo op aandringen?
Nu ben ik tevreden nu behooren we aan elkander voor tijd en eeuwigheid. Daar is je mama! Ik zal je alleen laten.
| |
Zevende tooneel.
Vorigen. Mevrouw Aerschot.
Wat hoor ik Gustaaf hier en hij komt me niet zien.
Lieve moeder, ik wilde u zelf een dubbele goede tijding brengen. Wij hebben Doorman en zijn erfgenaam niet meer noodig. Ik zal werken voor u en voor....
Voor mijn vrouw, voor uw dochter Adriane.
Voor haar, aan wier bemoediging ik mijn succes dank, haar die ik sints jaren liefhad. Laat zij ook uw kind zijn!
Dat nooit! Ik weiger je mijn zegen! Moet dadelijk dat straaltje geluk weer verduisterd worden! Pas komt er iets mij verheugen, of dadelijk valt een nieuwe slag op mij.
Zij is een ondankbare.... een meisje zonder familie, zonder geld, bijna zonder naam, door mij van de straat opgenomen.
Moeder, vergeet niet dat u van mijn toekomstige vrouw spreekt.
Dat wordt ze nooit met mijn goedvinden. En wat jou betreft, heb 't hart als je durft mijn zoon te trouwen, zonder mijn toestemming. Dat zou de kroon stellen op je verregaande ondankbaarheid en als je mischien meent dat mijn zoon rijk is, dan vergis jij je stellig. Doorman heeft me juist gezegd, dat nog heden de erfgenaam zal opdagen.
Laat hem komen! Noch armoede, noch rijkdom zal ons scheiden, niet waar Gustaaf?
| |
Achtste tooneel.
Vorigen. Doorman.
Meneer Aerschot, mijn hartelijke gelukwenschen met het behaalde succes (zacht tot Adriane) : geef me gauw het stuk.
Je komt als geroepen, Doorman! ik vertrek buitenslands en wensch eerst mijn zaken te regelen. Mag ik nu weldra rekenen op 't bezoek van den erfgenaam van mijn oom Reijnders? Mama zegt me daar juist dat ge dien heer kent.
(tegen Adriane)
Geef 't mij! (luid) Morgen zal ik u hem voorstellen.
Dan zal ik u voor zijn, meneer Doorman. Laat mij u eerst voorstellen mijn aanstaande echtgenoot, Gustaaf Aerschot.
Recht aangenaam! Ik had 't altijd gedacht dat u mijn rival was. Enfin! ik heb een goed hart en ik gun haar u van harte. (ter zijde) Ha, ha, wat ze zullen opzien als ik met mijn papier kom.
En aan u beste Gustaaf en aan u mevrouw, stel ik mij voor als Adriane Dufort dochter van Margaretha de Brandis, die het eenig overgebleven kind was van Alfred Reijnders.
Adriane, hoe komt ge er aan?
Hier zijn de stukken, wilt gij ze nazien Gustaaf? Copiën van de huwelijks- en doodsakten der betrokken personen. Gij hebt geduld gehad om ze te zoeken voor uw toekomstige vrouw, meneer Doorman, ik niet minder voor mijn aanstaanden man. Hier heeft u het stuk terug, ongeteekend, zooals u 't mij straks gaf. Houd uw stukken of verbrand ze juist zooals u 't goedvindt.
Nu begrijp ik alles, alles. Wat een schurk! Zend hem weg, Gustaaf!
Meneer Doorman, breng uw boeken in orde, ik zal ze nazien om aan de wettige erfgename rekening en verantwoording af te leggen.
Verspeeld! De laatste troef! (af)
En nu tusschen ons, Adriane! Alles behoort je toe, wij zullen het je teruggeven.
Aan je vrouw, Gustaaf, is dat teruggeven?
Maar alles is veranderd, je bent nu rijk en ik..’
Jij hebt gezworen, armoede noch rijkdom zouden ons scheiden. Ik houd je aan dien eed!
Je hebt gelijk, niets kan ons meer scheiden niets. Arm had ik je lief, en nu je rijk bent kan ik je niet meer beminnen dan ik reeds deed.
En wanneer wist je alles?
Moest ik niet zoolang ik de bewijzen nog niet in handen had?
En je hebt zwijgend alles verdragen, mijn verwijten, mijn beleedigingen?
| |
| |
Kapt. Baden-Powell. Dr. Krause. Gen. Smit. Gen Joubert. Mr. Schreiner. Bruintje, de hond. Sir F. De Winton. wedstrijd tusschen transvalers en engelschen in swaziland. (Zie blz. 116.)
| |
| |
O mevrouw, ik deed het uit dankbaarheid.
En nu, moeder, zult gij op uw beurt ons uw zegen niet weigeren uit dankbaarheid?
Kom hier, Adriane, aan mijn hart! 't Is aan mij dankbaar te zijn, en ik zal 't wezen ook. Maak mijn jongen gelukkig; nu begrijp ik het, ik ben weldadig geweest, maar ik heb niemand gelukkig kunnen maken, daar ik mijn weldaden in dank en dienstbaarheid heb willen omzetten. Daarom vond ik geen dankbaren.
Behalve zij, die uw dochter wordt.
Maar niet uit dankbaarheid!
|
|