Een ‘weerprofeet’?
De hier geplaatste beeltenis van wijlen den Utrechtschen hoogleeraar Christophorus Henricus Didericus Buys Ballot mag in dubbel opzicht een illustratie heeten. Want zulke mannen, zulke heröen der wetenschap, strekken de plaats waar zij zich vertoonen altijd en overal tot sieraad, en van hunne persoonlijkheid gaat als 't ware een onzichtbare macht uit, die den beschouwer onwillekeurig tot eerbied en bewondering dwingt. Vooral wanneer de betrokken persoon zelf nooit of nimmer naar een dezer beide soorten van huldeblijken heeft gestreefd.
Streven naar waarheid, niet naar roem of eer, maar naar waarheid, en waarheid alleen, - dat was het éénige doelwit van Buys Ballot's werkzaam en vruchtbaar leven. Van het oogenblik af, dat hij in 1835 als student aan de Utrechtsche Universiteit kwam (hij was den 10den October 1817 te Zalt-Bommel geboren) totdat hij den 3den Februari jl. op ruim 72-jarigen leeftijd aan bronchitis en influenza te Utrecht overleed, is hij onvermoeid bezig geweest om de heerschende dwalingen ten opzichte van de wetten der natuur te bestrijden, en die wetten zuiver en logisch te formuleeren. Gewapend met een rijken schat van kennis en belezenheid, aanvaardde hij den strijd tegen sleur en bijgeloof met welbeproefde hulpmiddelen. Hij was daartoe beter voorbereid dan ieder ander. Reeds vroeg toonde hij, dat er iets buitengewoons uit hem groeien zou, schoon hij zelf, de bescheiden jonkman, er zich misschien wel 't minst van bewust was. Na een negenjarigen studietijd werd de jonge Buys Ballot tot doctor in de wis- en natuurkunde bevorderd, en reeds in 1845 trad hij als lector in de mineralogie en geologie aan de Academie op, terwijl hij bovendien toen ook nog onderwijs in de scheikunde gaf. In 1847 werd hij tot buitengewoon hoogleeraar benoemd, en den 14den Juli 1857 tot gewoon hoogleeraar. Onder zijne leiding werd o.a. het Physisch Laboratorium te Utrecht ingericht. Maar hoe groot zijne onmiskenbare verdiensten als professor in de wis- en natuurkunde ook geweest mogen zijn, den schitterendsten roem, als de dankbare cijns van heel de beschaafde wereld, had hij te danken aan hetgeen hij geweest is en gedaan heeft voor de meteorologische wetenschap. Aan Buys Ballot zijn we het verschuldigd, dat er op meteorologisch gebied nu inderdaad van een ‘wetenschap’ in den waren zin des woords kan gesproken worden. In 1847 verscheen zijn werk waarin hij den weg aanwees, waarlangs zich de wetenschappelijke beoefening der meteorologie
moest ontwikkelen; en een jaar later stichtte hij, in vereeniging met zijn vriend Dr. F.W.C. Krecke, op eigen kosten een meteorologisch observatorium op het oude bolwerk Zonnenburg te Utrecht, welke inrichting bij Kon. besluit van 1 Februari 1854 werd verheven tot ‘Koninklijk Meteorologisch Instituut’, waarvan Dr. Buys Ballot hoofddirecteur werd en bleef, ook toen hij in 1887 krachtens de onverbiddelijke wet, wegens het bereiken van den 70-jarigen leeftijd, zijn hoogleeraarsambt moest nederleggen.
Nu was Buys Ballot eindelijk the right man in the right place geworden: hier kon hij werken en peinzen en leven voor zijne lievelingsstudie. ‘Hier,’ getuigde Prof. v.d. Sande Bakhuijzen, die in de Koninklijke Academie van Wetenschappen een rede aan zijne nagedachtenis wijdde, ‘hier vond hij het terrein van zijne hoofdwerkzaamheid, op welk gebied hij de rijkste vruchten zijner waarnemingen en theoretische onderzoekingen in de jaarboeken van het Instituut zoowel als in verhandelingen neerlegde. In 1857 stelde hij zijne wet vast, die het verband tusschen luchtdruk en windrichting aangaf, en dadelijk maakte hij er voor zijne stormvoorspellingen een vruchtbaar gebruik van. In het algemeen was het steeds zijn streven om van de uitkomsten zijner studie ook voor het leven zooveel mogelijk partij te trekken, en zijne onderzoekingen omtrent de windrichtingen en zeestroomingen op den weg naar Indië hebben rijke vruchten voor de praktijk gedragen.’
De te wachten veranderingen van wind en weder uit wetenschappelijke axioma's af te leiden, is altijd het hoogste ideaal van Buys Ballot geweest. Was hij daarom een ‘weerprofeet’, een ‘voorspeller van mooi of slecht weer’ in de banale beteekenis van het woord? Laat ons 's mans roemrijke nagedachtenis niet lasteren met zulke vragen! Juist door zijne studiën en vertoogen heeft hij voor goed een einde gemaakt aan het rijk der melkboertjes, die 's ochtends aan onze huisdeuren hunne zeer verdunde waar nog met weerprofetiën poogden aan te lengen, - der van ouds vermaarde schippers, die geheimzinnig hun muts op één oor schoven, een wijsgeerigen blik op lucht en wolken wierpen en u daarna hun orakeltaal deden hooren, - der goedgeloovige raadplegers van Don Antonio's weervoorspellingen in den Enkhuizer Almanak, en der eerzame burgers en boeren die bij bewolkte lucht verzekerden, dat ‘het maantje het wel zou opeten.’ Profeteeren heeft Buys Ballot nooit willen, nooit kunnen doen; hij deed niets anders dan berekenen en afleiden, om uit onwrikbaar vaststaande gegevens tot de meest waarschijnlijke gevolgtrekkingen te komen. Hij gaf aan, wat er verwacht werd, - niet wat er komen zou.
Wij hebben er nog eens op nagelezen wat hij over dit onderwerp schreef in de voor hem zoo gewichtige jaren 1857 en '58. ‘Ieder - zegt hij o.a. ergens - wenschte wel wat meer zekerheid daaromtrent (de wisselingen van wind en weer), en ziet begeerig naar kenteekenen uit, waaraan hij zal kunnen onderkennen welke stroom nu nadert, welke de overhand zal behouden, en wat weer dus te wachten is. Daar zitten nu de Meteorologen verlegen. Al dadelijk moeten zij bekennen: eenigen tijd vooruit, b.v. over eene volgende week of maand, veel min over een seizoen, hoegenaamd niets met zekerheid, zelfs met waarschijnlijkheid, te kunnen zeggen. Die het zegt is een onbevoegde, zóóveel weten wij.’
Kan het oprechter? Kan het nederiger? Alleen waarlijk groote mannen, die veel weten, kunnen zich tegenover het vele dat zij niet weten, zóó klein gevoelen. En van dat standpunt uitgaande, heeft Buys Ballot, nadat hij deze merkwaardige woorden ge-