Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1890 (1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1890
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1890Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1890

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.40 MB)

Scans (101.75 MB)

ebook (23.62 MB)

XML (2.37 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1890

(1890)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Engelsch tooneel in Shakespeare's tijd.
(Vervolg en slot van bladz. 48.)

Hoe naïef daarentegen stelde in Shakespeare's tijd de ruwe en eenvoudigste aanduiding de sterkste eischen aan de verbeeldingskracht van het publiek! Geene decoratiën, maar een nedergelaten houten bord met een opschrift als ‘Bosch,’ ‘Zaal,’ ‘Plein’ enz., wees de plaats der af te spelen handeling aan. De verandering van tooneel werd eenvoudig door de verwisseling der borden met een ander opschrift bewerkstelligd. In Blackfriars en in Globus, waar de voor goed gevestigde inrichting ook reeds aanleiding tot een streven naar meerdere volkomenheid gegeven had, verstond men zich evenwel op eenige sterkere aanduidingen van dien aard. Zoo beteekende een lichtblauw gordijn op het kleine achtertooneel, dat het tooneel bij dag, een donkerblauw, dat het bij nacht plaats had; een gordijn in een hoek, dat de toeschouwers zich de plaats der handeling in een afgelegen oord moesten voostellen. Men zette misschien ook wel reeds in de sterfscène van Desdemona een bed op het tooneel, om een slaapkamer voor te stellen; of een houten tafel om aan een herberg, een tafel met schrijfgereedschap om aan een gerechtszaal te doen denken. Ja, men liet zelfs reeds geschilderde kerktorens, regenbogen, zon en maan verschijnen. Maar hoe weinig beteekende dit alles nog in vergelijking met de verfijnde bewerking en inrichting der decoratiën en machineriën in onzen tijd!

Op de onderste der beide omloopende galerijen in de zaal, daar waar deze zich over de tooneelruimte uitstrekten, waren plaatsen voor de koningin of andere voorname dames en heeren, die van het overige publiek afgezonderd wenschten te zijn. Dat deel van het aanzienlijker publiek, dat daarin geen plaats gevonden of opzettelijk niet genomen had, deed het op het tooneel zelf. Dit was een gebruikelijk voorrecht der adellijke en tooneellievende bamboucheurs te Londen. Het waren jonge heerschappen van het Hof, beschermers en vrienden der tooneelspelers, zooals de Lords Southampton, Pembroke, Rutland; de fatten, de mode-cavaliers, die zich hier voor de zijtapijten, waarachter gedurende de voorstelling de medespelers gereed stonden om op te treden, liefst gelaarsd en gespoord op den grond plachten uit te strekken. Achttien pence of ook wel twee shillings kostte hier de plaats, en wie nog een klein driepootig voetebankje om op te zitten wilde hebben, betaalde twaalf pence bovendien. Een vroolijk, maar brooddronken volkje, die voorname theatergarde! Deze zijn het, die in de ‘Dichterclub’ met de schrijvers, met tooneelspelers, kunstvrienden, advocaten en boekhandelaars de opwekkendste en levendigste intellectueele spiegelgevechten leveren, over politiek, litteratuur en tooneel babbelen, of op nieuwe rooverijen pochen, die werkelijk toentertijd te Londen zóó in gang en zwang waren, dat in elken eenigszins fatsoenlijken winkel ten gerieve der strijdlustige liefhebbers een voorraad stevige knuppels gereed gehouden werd.

Thans zijn zij, nadat het gordijn geopend is en zij zich aan den vrijen aanblik van het parterre-publiek prijsgegeven weten, brandend van verlangen om zich met dat publiek in vertrouwelijke betrekking te stellen. Sommigen gaan wel voort met kaartspelen, of dobbelen om een drinkgelag voor dien avond, maar de meesten wenden zich tot de ‘onderstaanders’ beneden voor het tooneel, die hun hunne uitdagende groeten toeschreeuwen. Zij lachen er hartelijk om, antwoorden met grappen, die ook niet altijd zeer fijn en zeer geestig zijn, dampen hun lange rookwolken in het gezicht, en spoedig ziet het er uit alsof de heide partijen handgemeen zullen worden. Een rotte appel vliegt uit het parterre een edelen ridder achter het oor, vlak tegen de bloem, die de kleur zijner dame heeft, en deze is misschien op de galerij en ziet achter haar fluweelen masker den smaad, dien haren aanbidder wordt aangedaan. Hij zelf rolt woedend met de oogen en zoekt overal naar den roekelooze, die zijne bloem beleedigd heeft. Het hoongelach van het geheele parterre doet het vuur van zijn toorn nog te hooger opvlammen. Hij slaat de hand aan zijn degen, - pats! daar treft hem een tweede, nog veel sappiger appel, die in honderd stukjes naar alle kanten uiteenspat. Al de daardoor bemorste cavaliers springen op; van hunne lippen vloeit een stroom van bittere vloeken tegen het onhebbelijke volk der grondelingen. Men scheldt elkaar wederkeering uit voor al wat leelijk is, onder het juichend handgeklap van het geheele publiek, dat aan dergelijke ‘voorspelen’ reeds lang gewoon is. Het bombardement der leerjongens en matrozen tegen de aristocratie op het tooneel wordt hoe langer hoe erger, nog doller dan straks tegen het gordijn. De cavaliers, die met het oog op dezen gebruikelijken tooneelsport zich meerendeels voor den schouwburg bij de fruitvrouwen behoorlijk met noten en appelen geproviandeerd hebben, werpen daarvan met volle handen op de hoofden der aanvallers. Te midden van het helsche rumoer staan een paar Lordszoons bij het zijtapijt te lachen, dat zij zich de zijden moeten vasthouden. Daar steekt een hunner plotseling de hand in zijn wambuis en laat hij een regen van zilveren pasmunt uit zijn verheven standplaats over de hoofden der menigte beneden hem nedervallen. Terstond verandert nu het tooneel; er doet zich een ander geschreeuw hooren, een soort van gejuich, nu het gepeupel in rondwentelende menschenkluwens om de zilverstukken plukhaart.

Gelukkig weerklinkt thans het trompetgeschal ten teeken dat de voorstelling een aanvang neemt. Het scheren van de koningin en de prinsessen moet dus afgeloopen zijn. De bruisende golven in het parterre komen tot kalmte; de schouwburglions op het tooneel nemen weder hun voetbank in, of maken het zich gemakkelijk in half zittende, half liggende houding. Over hunne laarzen stapt plechtig de ‘prologus’ heen, in een zwartfluweelen mantel en een met veeren gepluimden baret op. Hij is de onvermijdelijke voorlooper van het stuk, dat gespeeld zal worden. Hij

[pagina 71]
[p. 71]

verraadt in halve woorden den inhoud er van, doet met veel pathos de daarin gelegde moraal uitkomen, laat het niet ontbreken aan lof voor den dichter, en roept ten slotte toch zoowel voor dezen als voor de acteurs de toegevendheid van het hooggeëerde publiek in. Dit heeft hem bedaard aangehoord en is daardoor in een zeer welwillende stemming gekomen, en terwijl hij nu na zijne aanspraak plechtstatig weder heenschrijdt, verwacht iedereen in ‘het huis’ met ongeduld het eerste optreden der tooneelspelers. Spoedig volgt thans ook het begin der voorstelling, en in de grootst mogelijke stilte, met onafgebroken inspanning, wordt nu de loop van het stuk gevolgd door het publiek, dat hoog en laag, aristocratie en gepeupel, omvat en welks gedragingen van te voren niet konden doen veronderstellen, dat het zulk eene levendige belangstelling aan een ernstige en zinrijke voordracht van verscheidene uren zou kunnen wijden.

Maar het is een nog hoogst naïef publiek, dat in één adem lachen en weenen kan, al naarmate het door de voorvallen op het tooneel daartoe genoopt wordt. Het wil gaarne in een volksstuk zijn bijtenden humor en zijne taal hooren; maar het wordt onmiddellijk daarna door een poëtische taal geroerd en door een tragische scène aangegrepen. Vandaar dan ook de dikwijls zoo rijke afwisseling der tooneelen en der daarin uitgedrukte, steeds scherp tegenover elkaar staande gewaarwordingen, zooals de drama's van Shakespeare ze opleveren en zooals hij, zonder eene verzachting en beperking in den geest onzer moderne begrippen, meerendeels onbegrijpelijk en stuitend voor ons hedendaagsch publiek zou zijn.

Destijds evenwel kende de schouwburg in zijn ruwen eenvoud geen zinbedwelmende bekoring en was eene tooneelvoorstelling louter door haren inhoud en door de kunst der vertooners vol aantrekkingskracht. De gevolgtrekking ligt dus voor de hand, dat de dramatische poëzie toen slechts op haar hoofddoel het oog gericht hield en de tooneelspeelkunst hare hoogste triomfen trachtte te vieren zonder virtuosen-kunststukken. Het is dan ook duidelijk na te gaan, dat het verval van het oud-Engelsch tooneel eerst bij het opkomen der decoratiepraal onder koning Jacobus, den opvolger van Elisabeth, een aanvang nam. Het zinrijke, echt populaire karakter van het tooneel ging over 't algemeen met de moderne ontwikkeling der uiterlijke opsiering meer en meer verloren. Het schouwburgbezoek is daardoor een privilegie van weinigen geworden, want de toegangsprijzen moesten natuurlijk wegens den in zwang gekomen tooneelopschik wel verhoogd worden. Voor de ontwikkeling der groote massa is dit te bejammeren. Uitte zich ook, zooals wij gezien hebben, de ruwheid van het oud-Engelsche schouwburgpubliek vrij drastisch, toch geschiedde dit in den regel slechts op eene natuurlijke, oorspronkelijke wijze, en de groote toevloed zelfs van het publiek uit de laagste klassen der maatschappij naar de dramatische voorstellingen doet ons zien, dat, ondanks de uiterlijke onhebbelijkheid in gedrag en manieren, de smaak voor eene poëtische en artistieke opwekking der verbeeldingskracht bij deze volksmenigte in niet geringe mate aanwezig was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken