De Huisvriend. Jaargang 1890(1890)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] grootmoeder naar 't besjeshuis. Naar Luigi Gasparini. (Zie blz. 62.) [pagina 62] [p. 62] Grootmoeder naar 't besjeshuis. De nood klom al hooger en hooger In 't groote gezin van haar zoon: Geen werk, haast geen brood, en zes kindren, - ‘Hoe wordt er hier hulpe geboôn? Hoe 't spoedigst de zorgen te mindren Van hem en zijn wakkere vrouw? Zóó blijven, neen, kan het niet langer, Al zwoegen ze ook ijvrig en trouw!’ Dus peinsde het stokoude grootje, Dat meê at van 't karig stuk brood, Haar liefdrijk om Godswil geboden, - ‘Wat lenigt hier 't beste den nood?’ ‘Veel eters en - bijna geen eten! Veel monden, maar niets in de kas!.... Licht zou het wat leniging geven, Wanneer er één mond niet meer was....’ Zoo mijmert en prevelt zij zachtkens, Gebukt in haar krakenden stoel. Men sprak haar reeds dikwijls van 't Armhuis, - Zou dit haar niet leiden naar 't doel? Hard is het wel, ja! - bij de besjes Om 't brood der genade te gaan; Doch waar vindt zij elders een uitweg?.... Lang houdt haar gepeinzen niet aan. En of ook al grooten en kleinen Haar dringen en bidden om strijd, Dat grootje toch bij hen mocht blijven, - Zij maakt zich tot heengaan bereid. Het uur slaat van scheiden.... Met tranen En snikken geleidt men haar uit, - En nú nog beproeven ze de oude Te brengen tot ander besluit. Maar grootmoeder heeft reeds den kleinste, Haar afgod, voor 't laatst nog gekust, - En sterk door haar liefde, vertrekt zij Naar 't Armhuis, kloekmoedig, gerust.... Doch nauw in haar kluisje gekomen, Gaan oogen en handen omhoog: ‘Geef Gij nu, o Heer! dat mijn offer Mijn dierbren ten zegen zijn moog!....’ A. Vorige Volgende