geprijkt had. En Salomo gold en geldt nog bij de geloovigen tot op den huidigen dag niet slechts als een grootmachtig vorst, vol pracht en heerlijkheid, wiens wijsheid zijne destijds levende tijdgenooten met hooge bewondering vervulde; maar ook als een geweldig heerscher over de geesten, die zijne bevelen gehoorzamen en zich tot op het huidige oogenblik in allen oodmoed voor zijnen wil buigen, als knechten voor hunnen heer. De Koning der geesten droeg een kostbaren, geheimzinnigen zegelring aan zijne hand, welke ring zulke wonderbare tooverkrachten bezat, dat hij zelfs het doode tot een nieuw leven kon opwekken. Als iemand hem nu maar eens kon terugvinden en weder te voorschijn brengen! Die man zou gelukkig te noemen zijn, want alle schatten der aarde zouden zich voor zijn oog onthullen en de verborgenste dingen aan het
de omar-moskee te jeruzalem, (Zie blz. 59.)
licht komen. Geen wonder dus, dat de Arabieren sedert hun eerste intrede te Jeruzalem de standplaats van Salomo's tempel terstond als een hoogheilig
Harâm beschouwden, hetwelk door de Oostersche phantasie al spoedig met Koning Salomo en met zijn leven en zijne daden, ja tot zelfs met zijn dood in verbinding werd gebracht.
Door welke poort men ook uit het binnengedeelte der stad tot dit Harâm opklimt, om er door de bewakers der heilige plaats in kinderlijk vergenoegde stemming ontvangen te worden, overal is het uitzicht over het terras heen rijk aan Bijbelsche poëzie. De vlakte van het Harâm zelf is tegenwoordig nog altijd betrekkelijk zeer uitgestrekt: hare grootste lengte bedraagt 488, hare grootste breedte 817 meter.
Onder de verschillende bouwwerken, die deze vlakte bedekken, trekken zelfs uit de verte slechts twee de bijzondere opmerkzaamheid: de rotskoepel van de Koebbel-es-Sachra of de zoogenaamde Omar-moskee, en de opeengestapelde deelen der El-Aksa-moskee met haar langgerekt lichaam, beiden in den echt Arabischen stijl der ornamentiek gehouden, maar feitelijk toch oudere werken uit de Byzantynsche periode.
De Moskee van den rotskoepel, in den vorm van een achthoek op een ongeveer tien voet hoogen onderbouw opgetrokken, met vier hooge trappen in de richting der vier hemelstreken, mag op een zeer hoogen ouderdom bogen en dagteekent minstens van het jaar 830 na Christus' geboorte. Slechts korten tijd hebben de Kruisvaarders de halve maan op de spits van den koepel door het kruis kunnen vervangen. De vrome ridders beschouwden de moskee als den ‘Tempel des Heeren’ en lieten een gesmeed ijzeren traliewerk rondom de rots in haar midden opslaan, dat tot op den huidigen dag in wezen gebleven is, als een merkwaardig aandenken aan de Christelijke heerschappij uit de dagen der elfde eeuw. De bovengenoemde donkerkleurige rots vormt als het ware de reliquie der moskee, en eene menigte Christelijke legenden en Mahomedaansche dwaasheden staan in verband met deze zeven voet boven den moskeevloer uitstekende rots, die als een bergtop uit de diepte verrijst. De Moslims beweren, dat dit steenen gevaarte in de lucht boven een afgrond zweeft, uit het Paradijs hierheen verplaatst zou zijn en met eigen tong kan spreken. Van den top zou Mahomed, de profeet, ten hemel gevaren zijn, waarbij de engel Gabriël heel wat werk had om de rots van eene deelneming aan dit profetisch uitstapje naar het Paradijs af te brengen.
De Christelijke sage vond in diezelfde rots menige gelegenheid tot Bijbelsche herinneringen. Hier zou Abraham zijn zoon Izak hebben willen offeren; ook de Koning Melchizedek moet op die rots in de Omarmoskee den Heer een altaar gebouwd hebben; hier heeft later de arke des Verbonds gestaan, en hier zou eigenlijk het middenpunt der wereld zijn te vinden.
De Christelijke ridders zagen, zooals reeds vermeld is, in het naar Mahomedaanschen trant ombouwde heiligdom den werkelijken tempel van Salomo, en deze was het, die aan de hier gestichte Orde der Tempelridders zijnen naam leende. De heilige rots werd daarom dan ook in het wapenschild der Tempelheeren opgenomen.
Eerst omstreeks het jaar 1860 werd het Harâm, dat na de dagen der Kruisvaarders eeuwen lang in het bezit der Mahomedanen gebleven en voor iederen Christelijken bezoeker onverbiddelijk gesloten was, ten gevolge van een staatkundig verdrag met Turkije weder voor de Christenen ontsloten, die in onze dagen in scharen daarheen trekken, om er in de Mahomedaansche heiligdommen hun Christelijk geloof te komen sterken.