grond gebouwd. De éénige beginselen waarop het berustte, waren persoonlijk gemak en het verdienen van geld. Al het andere was jongensachtige galanterie en overdrijving, voortspruitende uit de aandoeningen, die elke vrouw, wanneer zij althans niet onnatuurlijk is, kan doen ontstaan in een edelmoedig en onbesmet jeugdig hart. Voor zoover zedelijken steun betrof, wist Mrs. Dansken dat zij reden had om tevreden te zijn; maar zij had hare kleine kwellingen, van die soort welke de mensch zelfs met de volhardendste inspanning niet van zijne deur kan houden. Dank zij het welslagen van hare proefneming, had zij aanzienlijke geldsommen bespaard, welke zij onmiddellijk belegd had met een moed, die een beter succes had verdiend. Verscheidene van de bij haar inwonende jongelui hadden al eens pogingen gedaan om te hooren, of zij ook plannen tot verhuizing had; maar zij zag nog geen mogelijkheid, zeide zij, om dit jaar of het volgende het kamp te verlaten, en de jongelui waren onedelmoedig genoeg om te betuigen, dat zij dit met veel blijdschap vernamen.
Ook had er zich een huiselijke moeielijkheid voorgedaan, die haar geheele plan schipbreuk dreigde te doen lijden. Zonder Ann Matthews konden de werkzaamheden der huishouding niet geregeld in gang blijven; en hetzij door de uitwerking der sterke berglucht in dit bijzonder hoog gelegen land, hetzij door de overstelping van haar werk, dat haar veel meer drukte gaf dan waaraan zij vroeger gewoon was geweest, - genoeg, Ann's krachten begonnen zichtbaar te verminderen. Al wat op medelijden of bijstand van de zijde harer meesteres geleek, wees zij hooghartig van de hand; doch door zelve de handen uit de mouw te steken, als die van Ann te kort schoten, wanneer zij er onder het een of ander voorwendsel slechts even mogelijkheid toe zag, gelukte het Mrs. Dansken, hare huishouding geregeld op gang te doen blijven en hare welbeproefde, oude dienstbode te beschermen tegen de critische opmerkingen der jongelieden.
‘Waarom laat ge u zoo door haar afbeulen, en waarom doet gij al haar werk?’ vroegen zij, met alle blijken van dieper inzicht in al zulke regelingen, van welke men niet kan verwachten, dat een huishoudster er zich mede vereenigt.
‘Zij beult mij niet af! Zie ik er uit als iemand die afgebeuld wordt? Zij is zenuwachtig, het arme, oude schepsel! Het klimaat hier doet haar kwaad.’
‘Maakt het klimaat ú nooit zenuwachtig?’
‘Vraag dat aan Ann,’ zeide Mrs. Dansken. Ann zou geantwoord hebben, dat, als er ergens zenuwen in huis waren, hare meesteres ze in eigendom bezat.
Mrs. Dansken zelve had ontdekt, dat het voor eene vrouw op den duur geen houdbare positie is, het middenpunt te wezen van een kring licht ontvlambare jonge geesten, wier lichamen men beloofd heeft op een bestendig hoog peil van gerief in een feitelijk zeer ongeriefelijke plaats te zullen houden. Maar zij was vast besloten, haren post te blijven bezetten, doch aan niemand te laten blijken, hoeveel het haar kostte. Zij kon dit echter niet verbergen voor Ann, die er vast van overtuigd was, dat hare meesteres een stelselmatigen zelfmoord beging, hetgeen voor haar een prikkel te meer was in den wedstrijd tusschen het tweetal, wie zich het meest zou inspannen en de andere het meest zou sparen; doch een oprecht, hartelijk woord van genegenheid werd zelden tusschen haar beiden gewisseld. Op een Zondagmorgen, toen zij in het bijgebouw samen bezig waren de bedden op te maken, voer Ann als gewoonlijk met heftigheid uit tegen de jongelui en tegen de eischen die zij, met goedvinden der meesteres, aan haren tijd en hare krachten stelden.
‘Hoe meer gij voor hen doet, hoe meer gij zult moeten blijven doen! Is het niet genoeg dat gij hun kost en inwoning geeft, en moet gij ze bovendien nog voeden met de woorden uit uwen mond en den adem uit uw lichaam? Hoor ik u daar beneden niet gansche avonden achtereen het vleesch van uwe beenderen afpraten?’
‘Bedoelt ge, dat ik ter wille mijner schoonheid wat meer moest slapen, Ann?’
‘Nu, geloof maar wat ik u zeg: gij zult hier in deze negerij niet veel schoonheid opdoen, en niet veel anders óók, - gezwegen nog van het geld, dat gij den eenen dag verdient, om het den anderen dag weer te verliezen.’
‘Wat wij hier in huis noodig hebben, is: jeugdige werkkracht!’ zeide Mrs. Dansken op beslisten toon.
Ann keek haar van onder hare zware wenkbrauwen eens goed aan. Zij hield haar hoofd gebogen en haar mond wijd open, daar zij alle krachten inspande om een kussen onder haar kin vast te houden, terwijl zij de plooien van de sloop gladstreek.
‘In de plaats van oude Ann, bedoelt ge zeker?’ vroeg zij vinnig.
‘Gij weet heel goed, dat ik niemand in Ann's plaats wil hebben dan Ann,’ antwoordde hare meesteres. ‘Waar dient het dus toe, al zulke dwaze praatjes uit te kramen? Gij zijt doodmoede, en ge zegt van mij, dat ik het óók ben. Misschien hebt ge wel gelijk. Ik moet dus op de een of andere wijze iemand zien te vinden, die ons beiden wat werk uit de hand neemt, opdat wij meer rust kunnen nemen. Er zullen tegenwoordig hier wel meisjes te krijgen zijn.’
‘Meisjes zijn er overal te vinden, - hetzij men het groene hout wil hebben, of desnoods het dorre. Maar ik wil er u mijn woord op geven, dat gij niet veel rust zult krijgen door hetgeen gij hier opvischt!’
‘Nu, 't is toch altijd wel eens te probeeren: baat het niet, het schaadt ook niet,’ sprak Mrs. Dansken met een zucht. ‘Wij moeten dezen winter meer hulp hebben, met de kachels en bij het water dragen.’
Zij zuchtte dien avond nogmaals, zeer onverhoeds, te midden van den kring, die zich in de verschillende eigenaardige houdingen van verzadigde menschen overal in de stoelen had neergevlijd, onder den storenden invloed der Zondagsgewoonte van twee maaltijden per dag, beiden op een ongeschikten tijd. Zij lachte en ontworstelde zich aan hare oogenblikkelijke afgetrokkenheid, wijl er van alle kanten naar de reden harer verzuchting gevraagd werd.
‘Och, het ontbijt te laat en het middagmaal te vroeg, en niets in huis om u bij de thee te geven!’
‘Kom, kom, onze eetlust zal u niet zoo diep hebben doen zuchten,’ zeide Frank Embury. Hij keek Mrs. Dansken aan met een min of meer teedere uitdrukking in zijne groote, goedige oogen. ‘Wat scheelt er aan, als het niet te veel gevraagd is?’ voegde hij er bij, terwijl zijne stem iets zachter dan anders klonk.
Mrs. Dansken daarentegen zette haar eigen stem