| |
Uit dankbaarheid.
Tooneelspel in vier bedrijven.
(Vervolg van bladz. 33.)
Derde tooneel.
Vorigen. Doorman.
(zijn hoofd door de deur stekend).
Mag ik binnenkomen?
(ter zijde).
't Gaat niet op rolletjes. Moed gehouden!
Ik heb mijn pleegdochter uw voorstel overgebracht.
Wel zeker, zij vraagt bedenktijd. Het arme kind is zoo uit het veld geslagen door uw verrassend verzoek, door de eer, die u haar bewijst.
Een eer, die ik niet verdien, mijnheer. Ik weet nog niet, wat ik u zal antwoorden, maar wees verzekerd, zoo het ja zal zijn, dat dit enkel is omdat mevrouw het verlangt, dus uit dankbaarheid. Is u van zulk een ja gediend?
| |
| |
Ik verlang zoo vurig naar dat ja, dat ik naar het soort niet vraag.
Ge hoort het, mevrouw, en zult nu begrijpen, waarom ik hem zelfs niet achten kan.
Ik vraag uw achting niet; slechts uw hand.
En ik verkies niet, dat gij op dien toon spreekt van den man wiens naam ik u heb aangeboden.
Ik wil hem in de gelegenheid stellen zijn toekomstige vrouw te leeren kennen, en daardoor meteen mijn kennis van hem te verrijken.
Ik heb die nadere kennis niet noodig om u lief te hebben.
Laat mij met mijnheer alleen, Adriane. (Adriane af) (tot Doorman) . Ge hoort het, Doorman, hoe zij uw aanzoek opneemt. Blijft ge bij uw plan?
Niets kan er mij van afbrengen.
Maar wat hebt gij toch allen in dat schepsel gezien. Mijn Gustaaf, kapitein Hazen en gij! Reeds drie heeft zij weten te vangen.
Wat die anderen in haar vinden, weet ik niet, maar ik zie in haar een bekoorlijkheid, die alles te boven gaat. Maar hoe staan de zaken nu? Wanneer krijg ik mijn antwoord?
Dat is veel te lang, veel te lang, en 't andere huwelijk dat u aan het maken is, krijgt dat zijn beslag?
Ik hoop nog vandaag; zoo dadelijk komt de familie van Oven om de jongelui gelegenheid te geven mekaar te leeren kennen.
Welnu, mevrouw, ik hoop 't beste voor u, maar zoo mijn huwelijk niet tegelijk besloten wordt met Gustaaf's ondertrouw, dan zal ik hem alles moeten zeggen,
Min of meer! Ik wil u echter niet haasten en geef u tijd; ik sta er op tegen de receptie van uw zoon, mijn verloving te vieren.
Wacht ten minste tot na hun huwelijk.
Neen, daarvan hangt te veel af.
Stil, ik hoor hem komen, zeg er niets van.
| |
Vierde tooneel.
Vorigen. Gustaaf.
Goedendag, Doorman! mama! Ik dank u voor de prompte afdoening dier schuld. Vertrouw op mijn dankbaarheid.
Beste jongen, ga je nu kleeden, dadelijk komen de van Ovens.
't Is waar ook, dat was de voorwaarde; ik woû dat u alles voor me klaarmaakte en me zei: Nu is 't de trouwdag. Zoo'n vrijerij en engagement, plus de receptie en de bruidsdagen, is voor mij het toppunt van banaliteit.
Een kort engagement is 't beste voor u, meneer Gustaaf; hoe korter, hoe beter.
Neen, zeker niet, ge moet mekaar toch leeren kennen.
Wel, integendeel, hoe minder getrouwde menschen mekaar kennen, hoe beter en hoe minder vervelend.
En juffrouw van Oven's kennis vereischt geen lange studie.
U schijnt ze reeds beter te kennen dan ik.
Maak voort, Gustaaf, ze komen dadelijk, toevallig heet het.
Dan moeten ze mij ook nemen zooals ik toevallig ben.
Ik hoor de bel. Ze zijn het.
Onze afspraak blijft onveranderd.
| |
Vijfde tooneel.
Vorigen. Adriane.
Mijnheer, mevrouw en juffrouw van Oven zijn in den salon.
Ik ga ze ontvangen, kom je spoedig, Gustaaf?
Wel zeker, moeder! Ik heb A gezegd, nu ga ik in eens door tot aan Z!
Wat scheelt er aan, je ziet bleek, juffrouw Adriane?
Meneer is wel vriendelijk op mijn gezicht te willen letten.
Mijn huwelijk zal op u toch zoo'n indruk niet maken. Die zou grooter zijn dan die 't op mij maakt.
Ik heb genoeg te doen met mijn eigen huwelijk.
Wel, dat is gezellig. Natuurlijk met kapitein Hazen, dat is nog gezelliger, in een slag vrouw en moeder van zes beminnelijke wezens te worden.
Frans van Oven dan en je wordt mijn schoonzuster. Hoogst vereerd!
Ha, nu nog mooier, die kan haast je grootvader wezen. Een hoogst verstandig, beredeneerd huwelijk, zooals alle huwelijken moeten zijn. Ik wensch je van harte geluk en zegen met je edel voornemen. Wat een heerlijk leven wacht je naast dien man!
(half schreiend).
O, ik bid je, spot niet!
(ter zijde).
Ik zou me verraden. Dankbaarheid kom mij ter hulpe! (luid) Ja, 't is een goede partij voor een arme weeze.
Uitstekend; een goede partij! Of een huwelijk gelukkig of ongelukkig zou zijn, daaraan hecht u evenmin als ik, dat is zoo in-banaal. Fanny van Oven en Adriane Lefort doen uitstekende partijen, dat is genoeg.
Ik zal haar levenslang hooren en zien, ik ben nog niet op een ontmoeting met haar gesteld. Veel genoegen met uw mooie partij, juffrouw Adriane, en wat wenscht u mij?
Ik heb niets te wenschen, daarvoor ben ik te arm.
Dat spreekt. Wat ben ik naast Doorman. (af)
Ik kan niet langer; 't Is zoo vreeselijk. Ik moet Doorman trouwen en ik kan, ik mag niet. Mijn hart en ziel zijn geheel vervuld van een ander! Bij hem is die genegenheid dood, niets dan spijt voelt hij, daar ik zijn liefde heb versmaad. Hij moest eens weten, waarom. Uit dankbaarheid! O God! ware dat geen dankbaarheid geweest als ik hem had lief-
| |
| |
gehad en gesteund? Zou hij dan geen nuttig, goed mensch zijn geworden! O, Gustaaf! als je wist hoe je mijn alles bent, sints het oogenblik dat ik je voor 't eerst zag, en je mij, verlaten kind, het eenige gaf, waarnaar zij smachtte, een vriendelijk woord, dat geen aalmoes was. En nu wordt hij Fanny's man; hij zal dieper en dieper zinken naast die modepop, alles wat goed is in hem gaat verloren en ik.... moet het aanzien, uit dankbaarheid. Ik mag het niet toonen hoe lief ik hem heb, uit vrees dat de oude liefde weer ontwaakt.... Hoe sprak hij straks mijn naam uit? Zou 't waar zijn, wacht hij op een teeken van mij om nogmaals zijn liefde te bekennen.... 't Baat niets, ik moet zwijgen uit dankbaarheid.
| |
Zesde tooneel.
Adriane. Fanny.
Ha, Adriane, dat treft heerlijk! Ik moet je spreken. Verbeeld je, zij hebben mij de kamer uitgezonden, ik weet heel goed waarom. Denk je dat ik niet begrijp wat er gaande is? O, ik vind 't zoo ijselijk verrukkelijk.
Dat u de kamer is uitgezonden?
Neen, ik ga trouwen met meneer Gustaaf! Hoe dol gezellig, vindt je niet?
En u kent hem nauwelijks?
Wat zou dat? Ik heb hem een paar keer gezien. Hij is zoo vreeselijk gedistingueerd, maar het voornaamste is dat ik eindelijk ga trouwen. Verbeeld je, ik ben reeds diep in de negentien, bijna twintig. Is dat niet verschrikkelijk? En dan zoo'n heerlijke partij. Mevrouw Aerschot is ontzaggelijk rijk. We zullen equipage houden en ik ga oud porcelein verzamelen, dat is zoo vreeselijk chique. Ik was bepaald dood gegaan, als ik nog een jaar was blijven zitten, en nu zoo'n magnifique huwelijk! O, ik ben zoo innig gelukkig. Wat kan ik meer verlangen?
Wel, als u geen andere eischen stelt, niets meer.
En weet je wat ik zoo verrukkelijk vind? De mode is nu juist ijselijk elegant voor de bruidstoiletten. De stoffen zijn zoo allergruwelijkst fijn. Wat dunkt je, welke kleur zal ik nemen? Is meneer Gustaaf bruin?
Heerlijk! Dan kies ik ivoorwit. Was hij nu bruin, dan zou ik crême hebben moeten nemen, en dat had ik afschuwelijk gevonden, want onze naaister is laatst ook getrouwd in crême, en dat staat zoo ordinair. Op de receptie neem ik rose zijde, heel bleek gebrocheerd satijn. Bij Hirsch hebben zij het keurig! Wat heb ik dikwijls allervreeselijkst verlangd dat noodig te hebben. Je hebt zoo'n goeden smaak, Adriane, je moet mij helpen kiezen. Hoe goddelijk, hoe ijselijk gezellig!
't Doet me pleizier te hooren, dat het voorgestelde huwelijk nog al in uw smaak valt.
Dol, dol! Alles bevalt mij daarin, alles!
't Is te hopen dat het zoo van weerszijden mag gaan.
Twijfel je daaraan? Zie ik er uit als iemand die zijn futur zal tegenvallen? Staat dit japonnetje mij niet allersnoepigst?
En wat zullen mijn vriendinnen vreeselijk opkijken als ik ze vóór ben. Ik zie hun gezichten reeds als ze van mijn engagement hooren. En dan moeten we ons inrichten. Ik neem geen bepaalden stijl voor mijn huis, alleen wat ik mooi vind. 't Is zoo vreeselijk vervelend als je die mooie dingen ziet in de winkels, en dan denkt dat je ze misschien nooit zult mogen koopen. 't Is om het geduld te verliezen, maar nu koop ik alles. En mijn uitzet laat ik uit de hand borduren. Dat is zoo ontzaglijk gezellig en dan verdient zoo'n meisje er nog wat mee. Dat is meteen een goed werk. Als ik gelukkig ben, wil ik dat anderen het ook zijn.
Voor uwe mama is het een groote drukte.
Och wat, ik doe alles buiten mama om. Jij moet me helpen in alles, Adriane!
Met genoegen, maar ik moet nu weg, ik heb veel te doen. Tot uw dienst, juffrouw van Oven!
Hoe heerlijk dat ik niet langer meer dien burgerlijken naam zal dragen. Fanny Aerschot van Linden, zoo zal ik me altijd later noemen; en op mijn visitekaartjes moet ik een kroontje hebben. O wat is dat trouwen toch heerlijk! Vind je het ook niet verrukkelijk, Adriane?
Ik heb 't nog nooit gedaan, juffrouw!
Dat is waar ook! Jammer dat men 't maar eens kan doen, neen toch niet, men doet het wel eens meer, maar als weduwe is 't toch half werk, geen wit, geen oranjebloesem.
| |
Zevende tooneel.
Vorigen. Mevr. van Oven ondersteund door haar man. Mevrouw Aerschot.
Scheelt er iets aan, mama?
De schrik, de agitatie, de verrassing.
Een kleine appelflauwte meer niet. Ik laat je wat tot jezelf komen, Lina. Een heel dringende zaak roept mij! Kom, Fanny, ga met mij mee, wat in den tuin wandelen.
O verrukkelijk mevrouw! Dol graag!
(Zacht tot Adriane).
Zeg mijn zoon, dat hij ons over een kwartiertje komt opzoeken, maar heel toevallig.
Och, Adriaantje, een glas water als je belieft.
(Adriane helpt mevrouw bijbrengen. Zij opent zachtkens de oogen en duistert):
Zijn we alleen? (Adriane af)
Hoe vindt je het? Verschrikkelijk?
Wat kunnen we er aan doen?
Zoo'n mauvais sujet, zoo'n nietsdoener!
Hij zal wel iets ter hand nemen. Maak je niet zoo benauwd om niets.
Ik ben 't weer, die het zegt! Om niets! Je weet niet, wat een moeder angstig en bezorgd maakt om haar lieveling.
Och kom, zij zal 't niet erg vinden.
Omdat zij even oppervlakkig en lichtzinnig is als haar vader. Ik ben de eenige, die alles zwaar inziet, maar naar mij luistert niemand. Ik ben een nul voor 't cijfer, een voetveeg, een zwak, ziekelijk schepsel, dat niets in te brengen heeft. Als ik dood was, kon ik niet minder rekenen. Mijn man en mevrouw Aerschot hebben alleen alles te zeggen.
Geen lieve woordjes, als 't je be-
| |
| |
lieft, ik weet wat ze beteekenen. Zeg ze mevrouw Aerschot! Je ziet uit haar oogen. Haar wil is je een wet.
Maar kan ik anders! Wij kunnen het aanzoek toch niet weigeren?
En 't is onze plicht. 't Zou Fanny's ongeluk zijn.
Och kom! zoo erg is 't niet, en bedenk toch welke verplichtingen we hebben aan mevrouw Aerschot.
Wacht tot ik dood ben, dan kan je ze allen tegelijk afdoen door met haar te trouwen.
Och vrouw, dat kan nooit, je weet hoe zij tegen een tweede huwelijk is.
Maar jij niet! Ach God! terwijl ik nog leef, denkt hij reeds aan zijn tweede vrouw; was ik toch maar niet altijd zoo zwak en ziekelijk. Zoo is 't geen leven; òf beter, òf dood!
Noem haar een engel, ik weet heel goed dat ik een lastpost, een sta-in-den-weg voor jou ben; dat ik een leelijke oude vrouw lijk, al ben ik ook werkelijk jonger dan mevrouw Aerschot. Hoe kan 't anders? In mijn trouwen ben ik dat geworden, tien jaren lang rheumatiek, een keer heupsontwrichting, twee operatiën, zeven bevallingen en wat er bij komt; dat blijft een mensch niet in de koude kleeren zitten. Maar dat jij 't me nu verwijten moet! Was ik toen ik met je trouwde geen mooi meisje?
Dat zeg je met een vuur als wildet je zeggen en nu het tegendeel; maar daar ben ik al lang overheen, ik zou er niet over klagen, als ik wat meer geteld werd, maar jij en je dochter je weet niet hoe je alles buiten mij om zult behandelen. Waarom me niet bekend dat het heele huwelijk reeds beklonken is, en dat ik alleen voor den vorm hier ben uitgenoodigd.
Zweer niet, dan zou je misschien eindelijk nog zweren dat het huwelijk je niet onaangenaam was.
Om je de waarheid te zeggen, onze Fanny kon veel slechter treffen. Zij komt in een goede familie, zij krijgt een knappen man.
Dacht ik het niet? Die slang heeft hem omstrikt, mijn arme goede man. Zie je dan niet in dat zij misbruik maakt van onze dankbaarheid. Haar zoon heeft veel geld verteerd, hij is aan 't hollen geweest en nu moet hij stilstaan. Wie moet dat verdienstelijke werk doen; eene vrouw? Maar voor dat werk is mijne dochter te goed. Niemand zal 't aan willen. Fanny moet het doen, omdat wij dankbaar moeten zijn. Maar 't gebeurt niet, zoolang ik haar moeder ben.
Waarom dat zoo even niet gezegd?
Vraag je dat nog? Wel, omdat ik flauw viel van schrik. 't Staat je mooi misbruik te maken van mijn ziekelijken toestand. Waarom moet ik 't zeggen? Ik heb geen verplichting aan mevrouw Aerschot.
Ik weet wat je zeggen wilt, man en vrouw zijn één, anders ben je niet van die opinie, je laat het me genoeg voelen dat je Nummer één bent zonder mij, en nu laat ik het jou over de belangen van je dochter te bepleiten, ik ben te zwak om een veer weg te blazen.
Niet om van die zwakte partij te trekken.
Neen, maar ik bid je blijf bedaard! Als we moeten weigeren, zie je, dan dienen we het zeer kiesch te doen en het samen te bespreken, welke redenen wij zullen opgeven om de ware te verbloemen.
Er is een geldige reden, Fanny houdt niet van hem.
Ben je daar zoo zeker van?
Je zoekt uitvluchten. Geef me een andere reden!
| |
Achtste tooneel.
Vorigen. Mevr. Borstel komt binnenvliegen.
Is mevrouw Aerschot thuis? O, 't is een schande, een schande! Mijnheer, mevrouw van Oven, neem me niet kwalijk, maar ik ben buiten mezelf.
Het fleschje, Reindert, ik word weer naar.
't Is ongehoord, zulk een misbruik van de dankbaarheid.
Mijn oogen gaan open! Zij overlaadt de menschen met weldaden om ze allen aan zich dienstbaar te maken.
Juist wat ik al lang gedacht heb! Spreek gerust, mevrouw, wij zijn in 't zelfde geval.
O, 't doet me goed, mijn hart eens te kunnen luchten. Verbeeld u, ik ben weduwe met een zoontje.... ach God! een weduwe is zoo diep beklagenswaardig! Zij staat zoo alleen, zonder steun of hulp.
Getrouwde vrouwen niet minder in sommige gevallen.
O neen, dat is heel wat anders. Ik kwam hier vreemd in de stad. Mevrouw Aerschot deed alles voor me, wat geen zuster zou doen. Zij huurde een huis en meubelde het. Ik had liever binnenshuis willen wonen, maar dat vond ze niet goed. Ik betaalde veel geld, moest alles mooi vinden wat zij mooi vond, maar enfin! Ik was ingericht naar haar smaak en niet naar den mijne.
Daaraan ken ik haar! Luister goed toe, Reindert.
Mijn kamers zijn boven een café, geen nacht haast kan ik slapen om 't geweld dat ze beneden maken. Zij hebben een naar uitzicht maar zij heeft ze uitgezocht, en ik heb me nooit beklaagd uit dankbaarheid.
Natuurlijk! Ga voort, mevrouw, o ik begrijp het zoo goed.
Ik dronk slechte koffie, flauwe melk, ik brak twee tanden stuk op dat taaie vleesch, ik betaalde meer dan anderen, doch ik durfde niet van leverancier veranderen, omdat zij mij dien gerecommandeerd had... ik zweeg en verdroeg...
Maar ziet u, ik ben moeder.
Alles wil ik doen, maar mijn kind opofferen uit dankbaarheid.... dat nooit.
| |
| |
Hoor je van Oven, hoor je!
't Ventje is op de kostschool door haar aangewezen; ik kon hem niet missen, hij is zoo zwak en ik ben zoo alleen, maar toch, ik zou er in berust hebben als hij 't goed had gehad op de school, maar daar komt hij thuis met bebloed hoofd, de meester had hem geslagen, nadat hij veertien dagen op water en brood had gezeten. Zoo'n arm schaap!
Hoor verder! De jongen is weggeloopen naar zijn moeder en de meester stuurt een boodschap niet aan mij maar aan mevrouw Aerschot, alsof zij de belanghebbende is en zij schrijft me een brief, dat zij van middag Victor zal komen halen om hem naar de kostschool terug te brengen en den mesjeu excuus te vragen. Ik schrijf haar terug, dat ik van plan ben Victor voorloopig thuis te houden. Daar krijg ik weer bladzijden vol verwijtingen alsof ik 't ondankbaarste creatuur der wereld ben.
Maar als dat geen bemoeizucht is dan weet ik er geen naam aan te geven.
Eindelijk! Zie je nu, die vrouw stel je boven je eigen, goede Lina. Maar bedaard Mevrouw, u is en blijft de moeder, niemand kan u dwingen uw kind naar de school terug te sturen.
Maar dan bekladt ze mij overal als een monster van ondankbaarheid.
Zij maakt van de dankbaarheid een onmogelijken plicht.
En wat zijn uw zorgen bij de onze mevrouw? Onze lieve oudste dochter moet gekoppeld worden aan haar losbol van een zoon.
Ja zeker tegen wil en dank.
Helaas! ja, uit dankbaarheid!
(Wordt vervolgd.)
|
|