De Huisvriend. Jaargang 1890
(1890)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
ijverzucht. Naar Rud. Eichstardt. (Zie blz. 42.)
| |
[pagina 42]
| |
Dat die oude lobbes van een Bello de zon niet in 't water kan zien schijnen, laat zich maar al te goed begrijpen! Zooals ge ziet, vindt hij zijne jonge, en laat ons er maar bijvoegen, lieve meesteres daar staan met zijne drie gezworen vijandinnen in de armen, met de drie welbekende poesen, die hem bij zijne verschijning, ook zelfs zonder eenige kwade bedoeling zijnerzijds, altijd begroeten met een angstig gekrol of een dreigend geblaas. Eén enkele oogopslag is voor hem, terwijl hij argeloos den hoek van het huis omslaat, voldoende om het sluwe drietal onmiddellijk te herkennen: de zwartbonte aan den eenen, de grijsgevlekte aan den anderen kant, en de cypersche als de deugd in 't midden. Zoo hij nog een oogenblik mocht twijfelen, zou het verraderlijk gesis der grijsgevlekte, die zich over den heerlijk geronden arm van het meisje heenbuigt, den armen Bello al spoedig uit den droom geholpen hebben. En nu die drie jonge monsters, zegt hij bij zich zelven, daar geliefkoosd en vertroeteld te moeten zien aan de borst van mijne goede meesteres, die ik altijd zooveel trouw en gehechtheid heb betoond, en die zoo hartelijk met mij spelen en stoeien kon!.... Het raadsel martelt zijn hondenziel meer dan hij zeggen kan. En ondertusschen staat het plaagzieke meisje hem met een spottend lachje aan te zien, en verlustigt zij zich onbeschrijflijk in het wreede spelletje, dat zij met den beklagenswaardigen Bello drijft. Eén troost - als hij voor zulk een troost vatbaar ware - zou den arme resten: dat hij niet de éénige is, die de poesjes benijdt! |
|