| |
Uit dankbaarheid.
Tooneelspel in vier bedrijven.
(Vervolg van bladz. 13.)
Zesde tooneel.
Vorigen. Adriane, dan Gustaaf.
Mevrouw, mijnheer Gustaaf laat u verzoeken hem een oogenblik te woord te staan.
Mevrouw, ik dank u voor uw bereidvaardige hulp en beveel mij met mijn kinderen in uw welwillendheid aan.
Reken daarop, kapitein! Adriane zie eens naar de kachel, Jacob zal u uitlaten. (zij belt) .
(met een zijdelingschen blik op Adriane).
O mevrouw 't is niet noodig.
(tot Adriane).
Maar kind wat ziet het er hier uit, 't is schande; wat zal mevrouw Borstel er van gedacht hebben, al zoo laat en de kamer niet gedaan. Daar ligt asch, daar aarde! Is die bloempot omgevallen? En wat liggen die boeken daar onderste boven!
(Adriane brengt alles zwijgend in orde.)
Foei, foei, wat een treurig teeken des tijds, die verwaarloozing van alle plichten, die schandelijke onachtzaamheid. Heb ik dit aan je verdiend. Je behandelt me als ware je een meid, niets beter.
Als u aan 't knorren is, mama, dan vergist u zich in 't adres; de kamer zag er pijnlijk netjes uit toen ik binnenkwam; wat er aan ontbreekt dankt ze aan mij.
't Doet er niet toe, zij moet zorgen dat alles in orde blijft. Je wilde mij spreken? Laat ons alleen, Adriane!
Heeft u eindelijk een oogenblikje tijd om mij audientie te verleenen?
Hoe mal om mij dat te laten vragen terwijl ik menschen bij me had!
Heb ik minder rechten dan uw overige onderdanen.
Wat belief je, onderdanen?
Wel zeker en uw koningschap is dienstvaardigheid of weldadigheid, ik weet het niet precies. Mag ik daarvan ook profiteeren? 't Is zoo banaal goed voor anderen te zijn, voor zijn eigen zoon, dat is iets nieuws.
Ik wou dat je dien naren, spottenden toon liet varen, 't Is een nieuw aanwendsel, dat tegenover je moeder niet te pas komt. Zeg me spoedig, wat je op 't hart hebt want over een half uur verwacht ik....
Een meer bevoorrecht onderdaan?
Dat is getroffen, dan kan u dadelijk de zaak met hem bespreken. Ik heb geld noodig.
Moeder, hoe banaal om alweer te zeggen. 't Is veel oorspronkelijker nu pas.
Is 't ook banaal te antwoorden dat ik niets geef?
Natuurlijk; u heeft altijd genoeg geld voor uw armen maar vraagt niet of uw zoon niet armer is.
Gus, wat ben je hard voor je moeder.
Als 't u blieft geen scènes. Daar is niets banaler. Geef mij 't geld dan ben ik gered, geef het niet en ik neem dienst naar den Oost. Ik heb een wissel geteekend en die vervalt morgen.
Maar 't is vreeselijk en van hoeveel?
Maar dat kan ik niet geven.
Och moeder, wat is er toch dwazer dan zuinigheid, 't geld is er immers voor om te rollen. Ik benadeel alleen mijzelf, als ik te veel geld uitgeef. Ik verklein mijn eigen erfdeel. Is dat zoo erg?
En waarvoor heb je dat uitgegeven?
Mijn zoon een speler! Hoe ben je er toe gekomen?
Wel, uit verveling, anders niet.
Maar zoo kan ons geheel fortuin er aan gaan.
Dat kan wel, mettertijd. Ik hoop dat u het lang onder uw berusting houdt, u past er beter op dan ik.
Zwijg met dien ongepasten scherts! En als ik je niets geef?
Ik heb 't u reeds gezegd, dan ga ik naar Harderwijk.
Ga je voort met datzelfde ellendige nuttelooze leven?
Waarmee anders? Ik kan niets beters.
Schaam je zoo te spreken met je grooten aanleg.
Dat helpt wat, die aanleg. 't Beste ijzer roest als men het niet gebruikt en zoo is mijn aanleg ook verroest. 't Is te laat.
Neen, 't is niet te laat. O Gustaaf, ik bid je neem iets ter hand.
Moeder geen scènes! Wat kan ik doen? Ik wilde studeeren maar u zond me niet naar de academie uit vrees voor het groenloopen en de studenten-uitspattingen. Ik wilde ingenieur worden en u was bang dat ik dan naar Indië of Panama zou gaan en er de gele koorts krijgen. Ik mocht geen dokter worden uit vrees voor besmettelijke ziekten, geen officier vanwege den oorlog, en toen ik 't maar aan u overliet wat ik worden moest, zei u dat ik rijk genoeg was om niets te doen. Nu doe ik niets, dan u herinneren dat ik rijk ben, en 't is nog niet goed.
Maar 't kan zoo niet voortgaan. Zoovele betrekkingen staan voor je open, al kunt ge je niet voor iets bepaalds uitgeven. Burgemeester bijvoorbeeld?
Ik ben er niet ernstig en ouderwetsch genoeg voor.
Daarvoor ben ik niet slaperig genoeg.
| |
| |
Daarvoor haat ik te veel het banale en daarvan alleen leven de kranten.
Dan zou ik criticus worden als alle mislukten, en dat brengt niets op als soms een pak slaag.
Ik kan niet schaken en niet liegen.
Maar dan weet ik niets meer. Heb je in niets lust?
Lust? neen niet in 't minst, maar om u pleizier te doen, wil ik me wel aan iets wijden.
Zend Doorman weg en ik word uw of liever mijn eigen rentmeester.
Omdat u me niet vertrouwt.
Neen dat niet... maar ik kan hem niet wegzenden, zoo'n oud gediende, zoo'n eerlijk man.
Oud, eerlijk! Hoe banaal! Oud word ik mettertijd en eerlijk zal ik toch stellig zijn met uw geld, en als u een waarborg wil dan desnoods....
Dan zal ik me een kogel aan het been laten leggen en trouwen.
Heusch, Gustaaf je zoudt dat willen en met wie?
Met wie u daartoe aanwijst, anders deugt het toch niet.
En je meent het, met een vrouw mijner keuze.
Natuurlijk, moet uw keus met mijn smaak overeenkomen, maar ik zeg 't u dadelijk, ik ben niet moeilijk; ik wil niets dan een vrouw, die geen jeune amoureux van mij verwacht en mij vrij laat. Ik gun haar dezelfde voorrechten.
O mijn jongen wat treurige principes.
Vindt u? Denkt u dan misschien dat ik nog doe aan verliefdheid, sentiment of wat voor ouderwetsche dingen meer? Ik heb de liefdesmazelen gehad en ben er nu doorheen.
Bedoel je die zotte historie met Adriane? Deed ik het niet om je bestwil?
O zeker, en ik ben er u dankbaar voor; 't is een voorrecht, niet meer vatbaar te zijn voor een ziekte, en nog wel voor een, die zooveel ellende na zich sleept als verliefdheid. Ik heb het alleen aan u te danken dat ik de man werd, die ik nu ben. Verbeeld u als ik in die mazelen gebleven was dan had ik Adriane getrouwd en zou u nu om geen f 2000 vragen, die ik verspeeld heb.
En toch kan alles nog goed worden. Ik zal een lief vrouwtje voor je zoeken. Hé, wat dunkt je van Fanny van Oven, een lief aardig meisje.
Mij wel; kan u ze voor mij krijgen?
Stellig, haar ouders hebben groote verplichting aan mij.
Zoo de beste reden! Maar u vergeet, wat ik begonnen ben te zeggen. Ik kom dan in Doorman's plaats.
Dat is moeilijker, ik heb verplichting aan hem.
Ik begrijp niet op welke manier. Hij is altijd goed betaald. Geef hem pensioen desnoods, dat zal u goedkooper uitkomen dan als ik aan 't spelen blijf.
Daar belt hij. Ik zal met hem spreken.
Voorloopig bedank ik u voor 't mij welwillend toegestaan gehoor en die vage belofte. Tot straks!
En je geeft me geen hand, geen zoen.
Och moeder, boven die banaliteiten ben ik verheven sints ik de mazelen heb gehad. En u immers ook?
| |
Zevende tooneel.
Mevrouw Aerschot. Doorman.
Ga zitten Doorman, Wat voor nieuws?
Niets mevrouw, ik kwam u spreken over een zaak van persoonlijk belang.
En ik moet het ook over een heel ernstige zaak.
Ik ben tot mevrouw's bevelen.
Mijn zoon heeft f 2000 noodig op morgen.
Zij zullen er zijn mevrouw, maar zou 't niet tijd worden mijnheer Gustaaf te waarschuwen dat hij niet zoo mag blijven voorthollen omdat...
Hij heeft uw waarschuwing niet noodig. Hij wil zich rangeeren en trouwen.
Toch niet met juffrouw Dufort?
Hoe komt ge daaraan? Met juffrouw van Oven.
Een charmante partij; allerliefst allerliefst; maar een jong huishouden kost meer dan f 2000 of zal meneer Gustaaf die zelf verdienen.
Dat is zijn plan! Dat wil zeggen, voortaan wil hij zelf zijn zaken behartigen.
Een zeer billijke wensch! Ik zal niets liever doen dan mijnheer Aerschot mijn plaats inruimen, ik kwam u juist zeggen dat ik mijn ontslag vroeg...
Werkelijk? hoe toevallig!
Nog toevalliger is 't dat ik mijn ontslag even als mijnheer zijn aanstelling tot voorwaarde maak van mijn aanstaand huwelijk.
Wat, denk je aan trouwen Doorman?
Waarom ik niet als elk ander?
Wel dat doet me genoegen. Niets staat je geluk in den weg. 't Spreekt van zelf dat ik nooit de diensten zal vergeten, die je me bewezen hebt sints ik door den dood van mijn oom, in het bezit kwam van mijn vermogen en het je ook zal bewijzen.
Mevrouw is wel goed! Ik had misschien gemeend meer onmisbaar te zijn maar daarvan ligt de schuld aan mij, die zoo ijdel was zich dat te verbeelden.
Je begrijpt, 't is het behoud van mijn zoon.
Ik heb mevrouw gediend, zooveel ik kon, ik heb haar alles opgeofferd, zelfs mijn geweten.
Verwijtingen Doorman, verlang ik niet.
't Was mijn bedoeling ook niet, vergun mij slechts een vraag! Als ik meneer Gustaaf uw zaken toevertrouw, moet hij dan alles weten, wat ons beiden bekend is?
Moet hij weten dat het erfdeel van zijn oom, waaraan hij zoo druk bezig is, te knagen, hem eigenlijk niet behoort, dat een wettige erfgenaam nog in leven is, die van daag of morgen alles kan opeischen?
| |
| |
Ik moet hem toch naar waarheid verslag geven van den stand der zaken.
Hij zal 't niet gelooven dat die erfgenaam bestaat.
Meer nog, dat ik hem ken en de bewijzen bezit om hem van zijn rechten te overtuigen.
En zult ge daarvan gebruik maken?
't Hangt er van af, of u mij zoo goed van dienst wil wezen als u 't uw zoon is.
Met mijn aanstaand huwelijk; ik heb mijn keus laten vallen op een meisje arm in geld, rijk aan deugd.
Natuurlijk, men tracht bij een huwelijk altijd dat te winnen, waarvan men zelf zoo goed als niets bezit.
't Eenige wat mij troost over mijn gemis aan dat artikel is, dat ik het verloor in uw dienst. Mag ik u den naam noemen mijner aanstaande bruid? Misschien raadt u het reeds? U heeft haar gevormd tot een waar pronkjuweel.
Juffrouw Dufort om u te dienen.
Is dat uw eenige tegenwerping. Ik vrees haar jeugd niet, integendeel. Heeft u geen ander beletsel.
Wel zeker niet! Als gij Adriane trouwen wilt, dan gun ik ze u gaarne en zal er voor zorgen dat ik haar toestemming krijg.
O ja, 't is het eerste wat ik van haar verlang in ruil van mijn goedheid, en ze zal niet weigeren uit dankbaarheid.
En uit dankbaarheid mevrouw, zal ook ik mij terugtrekken, uw zoon in mijn plaats stellen zonder hem vooraf kennis te geven van ons geheim.
Noem het zoo niet. Ik zelf zal 't hem zeggen maar later! Dus ge zweert mij dat die erfgenaam niet zal optreden, dan als gij hem waarschuwt?
Hoe zou hij 't kunnen? Hij weet niets van zijn rechten.
(verachtelijk)
Uw eerewoord!
Had mevrouw die belofte liever op het hare?
(ter zijde)
Ellendeling! Goddank dat ik me van je kan loskoopen. (luid) Het blijft dus afgesproken, Gustaaf trouwt met Fanny, hij neemt het bestuur der zaken op zich. Gij zegt hem niets, vóór zijn huwelijk. Is hij eenmaal getrouwd, dan kan ik verder zien, en gij....
Ik trouw met Adriane Dufort.
Afgesproken! Laat mij nu alleen!
Mijn dank voorloopig! In mij althans zal u nooit een ondankbare zien.
Scherm valt.
| |
Tweede bedrijf.
Zelfde kamer van het Vorige bedrijf.
| |
Eerste tooneel.
Mevrouw Aerschot. Adriane. vrouw Snoek.
Blijf even Adriane, ik moet die vrouw spreken en dan heb ik met jou nog wat af te handelen. Wel vrouw Snoek, wat heb je op 't hart?
(huilend) Och mevrouw, omdat het bij ons zoo ellendig is, mijn man heeft het op de borst; mijn jongste heeft de koorts en nu...
Aan wie heb je dat alles te wijten? Heb ik niet alles gedaan wat ik kon om jelui te verlichten? Heb ik geen goede betrekking aan je man gepresenteerd, heb ik je kinderen niet dagelijks soep en vleesch gezonden en waarom doe ik 't niet meer?
Ach mevrouw, we konden het niet helpen.
Wat kon je niet helpen, dat je eigenwijs was en dat je liever die oude moeder bij je thuis hield, dan haar in het gesticht te laten gaan, waar zij het goed kon hebben.
't Mensch is al zoo oud en zoo aan ons gewend, en heit zoo'n aardigheid aan de kinderen en ze is zoo bang voor het gesticht.
Zijn me dat redenen? Schaam je er voor? Hebben ze daar niet alles volop, terwijl bij jelui armoede troef is?
We hadden het beste voor haar over. We hielden zoo veel van haar, 't is zoo'n goed mensch, niets sikkeneurig.
Nu ja, maar ik heb geen tijd om je praatjes aan te hooren; je kunt alles volop krijgen, ik zal den dokter zenden, maar niet zoolang je moeder in huis blijft. Begrepen?
Ja mevrouw! En daarom kwam ik u dan ook zeggen als dat moeder zelf, uit haar eigen zelf heit gezeid... ach God! 't is zoo hard voor het ouwe mensch, maar zij heit gezegd, als dat ze naar het gesticht zou gaan....
Wel, dat is heel verstandig van je moeder; dat toont dat ze veel meer verstand heeft dan jelui allemaal. Ik zal er voor zorgen hoor.
En zal zij 't daar goed hebben, mevrouw? Och ze is al zoo oud en zoo zwak....
Nu huil er niet om! 't Is niet voor mijn plezier, maar voor jelui bestwil, dat ik er op aandring. Ben je daar wel van overtuigd?
O jawel mevrouw, mijn man is ziek, er komt geen verdienste in huis en de kinderen huilen van honger. Anders zouden we nooit.... nooit.... (schreit bitter).
(ter zijde).
Als ik rijk was, zou ik van soep- en broodkaartjes geen ketens maken om iemand aan vast te leggen.
En nu, vrouw Snoek! Ga maar naar huis, ik zal er nog van daag werk van maken. Hier heb je een gulden om vast het een en ander te koopen. Goeden dag, 't beste!
Vriendelijk bedankt mevrouw, vriendelijk bedankt. O als 't niet om de zieken was!
| |
Tweede tooneel.
Mevrouw Aerschot. Adriane.
Ga daar zitten, Adriane, ik heb een verstandig woord met je te spreken.
Adriane gaat zitten en ziet mevrouw afwachtend aan.
Die vrouw heeft veel verplichting aan mij en dat erkent ze; 't ware verstandiger als zij er altijd van was doordrongen geweest. En toch Adriane, hoe goed ik ook voor haar ben geweest, 't is niets in vergelijking met hetgeen jij aan mij te danken hebt.
| |
| |
Ik ben er van overtuigd, mevrouw!
Je vader was een muziekmeester uit België overgekomen, die hoe langer hoe meer aan lagerwal geraakte; toen hij stierf was jij een veertien-jarig kind, dat geheel broodeloos achterbleef met geen ander vooruitzicht dan het weeshuis of... misschien iets ergers. Ik heb je in mijn huis gebracht, nadat ik je vader in zijn ziekte bijstond, zooveel ik kon. Ik heb zijn stervensuur verlicht door hem te beloven, voor je te zorgen als voor mijn eigen kind. Ik heb je onder mijn leiding genomen en je gemaakt tot wat je bent, een flink meisje dat de handen goed kan uitsteken. Alles ben je aan mij verplicht!
Eten, kleeding, onderricht, verzorging alles heb ik je gegeven, negen jaren lang.
Ik heb je bewaard van de straat, van armoede en schande, je gemaakt tot een fatsoenlijk meisje.
Alles heb je mij te danken in een woord! Alles! wat je bent, wat je kent, wat je draagt, alles zonder eenige nagedachte, of vooruitzicht op belooning, heb ik je gegeven, en ik maak er je geen verwijt van o, neen! Dit doe ik nooit, dat weet je wel!
Ik zal blijde wezen op de een of andere wijze te erkennen, dat u uw goedheid aan geen ondankbare verspilde.
Je zoudt een monster wezen als je hart die behoefte niet gevoelde en je moet blijde wezen als ik je zeg, wat ik van je verlang.
Het zal mij een vreugde zijn, u een wederdienst te kunnen bewijzen zoo 't in mijn macht is.
Ik vraag je geen dienst; ik wil mijn weldaden de kroon opzetten door je ten huwelijk te geven aan een achtenswaardig man. Ik reken dus op je jawoord.
Mevrouw, ik weet nog niet eens welken bruidegom u mij bestemt.
Ik heb hem voor je gekozen, dat moet je genoeg zijn. Maar wil je zijn naam weten? Die is Doorman.
Omdat ik hem niet liefhebben zelfs niet achten kan.
Is dat niet genoeg, mevrouw?
Liefhebben is heelemaal onnoodig! Dat komt misschien later, misschien ook niet, maar men kan 't best zonder dat stellen. En achten! Hoe durf jij oordeelen over een man van rijpen leeftijd, dien ik sints jaren ken? Dat is ten hoogste ongepast. Ik neem je redenen dus niet aan en zal mijn rentmeester je jawoord overbrengen.
Neen mevrouw! Alles zal ik doen om mijn schuld van dankbaarheid jegens u af te lossen, maar over mijn leven beschik ik niet op die wijze. Ik heb nooit anders als afkeer voor dien man gekoesterd.
Uitvluchten. Ik wensch dat huwelijk; in plaats van met beide handen de gelegenheid aan te grijpen om mij genoegen te doen, verwerp je mijn goede bedoelingen. Is dat misschien dankbaarheid?
Mevrouw, vergeef me! Maar zelfs dankbaarheid heeft grenzen. Nooit mag men, zelfs aan haar zijnen plicht opofferen.
Wat weet je van plicht! Je hebt maar een plicht, mij genoegen te doen. Dat is de reden van je bestaan.
Mijn plicht is den man, dien ik trouw zweer lief te hebben en te achten, en dat kan ik niet doen als hij Doorman heet.
Je moet het kunnen! Geef me een geldiger reden op! Verwacht je een betere partij? De mannen zijn dun gezaaid voor meisjes zonder stand, zonder geld, zonder schoonheid. Of reken je misschien nog op een dwaasheid van mijn zoon? Stel je dat heelemaal uit het hoofd! Gustaaf gaat zelf binnen kort trouwen.
God beware er me voor! Zulk een gedachte heb ik nooit gekoesterd! O mevrouw, laat mij u dienen levenslang als uw dienstmeid, laat mij Keetje's plaats innemen, ik vraag geen loon, geen hoop op eenige vergoeding. Ik zal blijde u alles ten offer brengen, maar verlang niet dat ik mijn leven keten aan een man voor wien ik niets voel, uit dankbaarheid.
In welk boek heb je die mooie volzinnen gevonden? Je zult mevrouw Doorman worden, hoor je, mevrouw, ik zal je zoo benijdenswaardig maken als ik maar kan, je zult geacht, rijk, vrij zijn.
Geacht, wat baat dat, als ik me zelf veracht, rijk, als ik mij verkocht heb en vrij naast dien man!...
Je weet mijn wensch, ga heen en kom mij niet onder de oogen, dan als je ja wilt zeggen.
Laat mij bedenktijd ten minste!
Ik geef je veertien dagen uit al te groote goedheid.
En zoo ik blijf weigeren.
Dan ben je een monster van ondankbaarheid en zoo zal ik je overal brandmerken.
O mevrouw, laat me niet ondankbaar schijnen. Ik wil alles voor u doen, alles voor u verdragen....
Behalve wat ik van je verlang! Houd dat soort dankbaarheid voor je.
(Wordt vervolgd.)
|
|