't Hoorns vermaeck'lijck treck-schuytje
(1663)–Anoniem Hoorns Vermaeklijck treck-schuytje, 't– AuteursrechtvrijStemme: Seght mijn schoon' Godinne.
VRaeghje wie het meeste goet
Aen het Landt, en Steden doet?
Sonder lang beraden
Segh ick, dat een Meesters handt,
Aen de Steden, en het Landt,
| |
[pagina 92]
| |
Doet de nutste daden.
Daer en wordt geen mensch verschoont,
Rijck, noch arm, noch waer hy woont,
In de Stadt, of Dorpen,
Of hy wordt licht kranck, en swack,
En is pijn, en ongemack
Stadigh onderworpen.
Als haer dan een sieckt' verheft,
Als haer pijn, en lijden treft,
Door de gantsche leden,
Wat baet dan sijn Huys-mans Vee?
Wat baet dan de grijse Zee?
Wat baet dan de Steden?
Dan sal al des Koop-mans goedt,
En sijn rijcken overvloedt,
Hem niet heylsaem wesen:
| |
[pagina 93]
| |
Dan ist met den Krijghs-man uyt,
Spiets, noch Sabel, roof noch buyt,
Kan hem niet genesen.
Maer de Heere heeft het Kruyt,
Dat hier uyt der aerde spruyt,
Gemaeckt een geneester
Van veel lijden, en ellent,
En maeckt hare kracht bekent
Aen een schrander Meester.
Die dan stelt sijn kuur te werck,
Daer voor dat hy menigh sterck,
En gesont doet maken,
De dus door des Meesters handt,
Blijven in een goede stant,
Als des wereldts saken.
Maer soud' ick nu singen uyt,
| |
[pagina 94]
| |
Wat door salf, door smeer, en kruyt,
Wy al voordeel krijgen,
Ick soud' singen alsoo langh,
Dat ick self word' sieck en bangh,
Daerom wil ick swijgen.
|
|