't Hoorns vermaeck'lijck treck-schuytje
(1663)–Anoniem Hoorns Vermaeklijck treck-schuytje, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 122]
| |
Stemme: Op eenen tijd quam ik getreden in 't Haagje zoet.
WAt is dog des Menschen leven
Hier op 't Aardrijk?
't Is vol droefheid, angst, en beven,
Vergankelijk,
Gelijk een Pijl uit eenen Booge
Met snelder vlugt,
Of als een Vogel komt gevloogen
Al door de Lugt.
2. Zoo gaan dan ons' dagen heenen
Gelijk een rook,
| |
[pagina t.o. 122]
| |
[pagina 123]
| |
By een schaduw, haast verdweenen
Gelijkt men 't ook;
Of by een Post, die rijd te Paarde;
Zeer snel reist hy,
Of als de Wind met snelder vaarde
Gaat rasch voor-by.
3. Maar dat meest schijnd te beklaagen,
Vol van verdriet,
Zijn nog onze Korte daagen,
Gelijk men ziet,
Vol druk, en lijden, en ellende,
Twist, tweedragt groot,
Pijn, ziekt', armoede, en het ende
Dat is de doodt.
4. Ik heb nu voor my genomen
Een reis zeer veer:
| |
[pagina 124]
| |
Maat het heen, en 't weder komen
Staat aan den Heer;
Al naa de Indiaansche Landen
Hert, en zin poogd,
Daar Phoebus door zijn kragtig branden
De Waat'ren droogd.
5. Hierom wil ik u verlaaten
Mijn Vrienden al,
Tot ik weêr de Hoornsche Straaten
Betreden zal,
Zoo mijn den Heer gezondheid wil geven.
Adieu ik reis,
God spaar u te zaamen lang in 't leven,
In liefd' en peis.
6. Gy AEool wilt u dan spoeden,
Blaasd Ooste Wind,
| |
[pagina 125]
| |
En gy Thetis, zend uw' Vloeden
Naa ons geswind:
En gy Neptunus schikt uwe Baaren
Naa onze zin,
Zoo mogen wy met God gaan vaaren
Ter Zee-waard in.
7. Oorlof neem ik dan ten lesten
Aan klein en groot:
Dit Lied geef ik u ten besten,
Als ik ben doodt
Zingt het dan zomtijds eens met malkand'ren,
Gelijk ik plag,
Mijn geest zal dan zweevend' by u wand'ren
Als 't wezen mag.
J.J. Kort. |
|