't Hoorns vermaeck'lijck treck-schuytje
(1663)–Anoniem Hoorns Vermaeklijck treck-schuytje, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
Stemme: Mijn Heer Lalande.
GAat heen mijn Briefje,
Na mijn soete Rosemondt,
Na dat lieve herte-diefje,
Daar ik mijn vermaak in vondt,
Al mijn lust en mijn pleysier,
Stoocke-brandtje van mijn vyer,
Voest'res, en mijn Ziels geriefje,
Soeckt haar eenigh, soo ghy kondt.
Komt g'haar te vinden
Eenigh sitten hier of daar,
Levert u aan mijn Beminden:
| |
[pagina 98]
| |
Maar swijght van mijn klachten naar:
Kust haar' handtjes doch voor mijn;
Lipjes roodt als Coralijn,
En maackt dat ghy u laat vinden
Altijdt dicht by haar te zijn.
Seght mijn Vooghdesje,
Dat ghy u aan haar dan sendt,
En verhaalt aan mijn Matresje,
Hoe sy staat in my geprent;
Hoe sy altijdt by my is,
Noyt uyt mijn gedachtenis;
En versoeckt van haar dit lesje,
Dat sy doch haar Dienaar kent.
Wilt haar verklaaren,
Dat, als ick mijn afscheydt nam
Van haar, schijnen duysent Iaaren,
| |
[pagina 99]
| |
'k Laat staan doe 'k eerst by haar quam.
Wenscht een wenschje doch voor my,
Eer ick duysent dooden ly,
Dat die dagh mach snel om-vaaren,
Datse weêr komt op mijn Dam.
'k Sou van de Gooden
Dan niet wenschen, dat sy mijn
In den Hemel quaemen nooden
Op haar Hemelsch Ambrozijn,
Als ick maar genieten mocht
d' Ambrozijn, en Nectar-vocht
Die haar' lipjes vaack ontvlooden,
En haar mondt is meed' bevocht.
|
|