de turfvoorraad van mijn vader ligt, staat
altijd een ladder. Vannacht heeft hij die onder mijn kamervenster gezet. Nu
weet ik mezelf geen raad; ik zal er beslist om sterven! Heer, als u hem nog
één keer zou willen zeggen, dat hij ermee moet ophouden, dan wil
ik u mijn genegenheid tonen en een beloning geven, waar u iets aan
hebt.’
De broeder zei: ‘Als ik klaar ben met het bidden van mijn
getijden, dan zoek ik hem op en zorg ik er beslist voor dat hij ermee
ophoudt!’
Even later ging de broeder naar de jongeman op zoek om hem te
spreken. Hij was met jonge kameraden op een kolfbaan aan het spelen. Ik zal
naar waarheid vertellen wat er gebeurde.
De broeder wenkte hem dat hij moest komen. Meteen toen de jongeman
hem zag, vroeg hij: ‘Heer, wat wilt u?’
‘Het doet me verdriet dat het u goed gaat,’ sprak de
broeder, ‘want u gedraagt zich bijzonder onbeschoft! Tweemaal heb ik u
erom verzocht, en nu vraag ik u nog een keer, om nooit meer op de plaats te
komen waar u vannacht was.’
De knaap vroeg: ‘Waar was dat dan?’
‘Ach, als het er werkelijk zo onaangenaam was dat u het nu al
bent vergeten, dan zou me dat spijten... Denkt u echt dat ik niet weet, hoe u
vannacht bent gekomen en een ladder hebt meegebracht? De jonkvrouw heeft het me
verteld. Op de plaats van haar vaders turfvoorraad staat altijd een ladder. Die
heeft u vannacht onder haar kamervenster gezet. De lemen muur is daar zwak en
in slechte staat, door het vele regenwater aangetast. Jullie mogen allebei van
geluk spreken, dat de muur niet scheurde of dat de jonkvrouw uw ladder niet van
het venster stootte...’
De knaap bezwoer, dat hij er erg goed voor op zou passen, dat het
niet weer gebeurde. De broeder ging daarop meteen naar huis toe en heeft de
knaap nooit meer gesproken.
's Avonds ging de jongeman op zoek naar de ladder. Die stond precies
op de plaats waar de broeder - op aandringen van