| |
| |
| |
Over het feest
Een bijzondere samenspraak
Ik was uitgenodigd op een feest waar ik veel vrouwen aantrof, die
hoofs, kuis, welgemanierd, bevallig en zeer beminnelijk waren. Toen ik deze
schone vrouwen zag, voelde ik blijdschap in mijn hart; er is niets ter wereld
zo mooi als vrouwen.
Het feest zou volmaakt geweest zijn, als mijn geliefde, naar wie
mijn hart altijd vurig verlangt en die mij in vrees doet leven, daar geweest
zou zijn. Maar nee, zij was er niet. Hierdoor was ik somber gestemd. Ik
luisterde naar het vedelspel en ik bekeek de edele vrouwen.
Ik zag er veel en ging met mijn blik her en der de vrouwen langs,
totdat ik er één zag, die sprekend op mijn geliefde leek. Ze leek
mij hoofs, wijs en voortreffelijk van manieren. Ik ging naar haar toe en
groette haar met hoofse beleefdheid. Zij groette mij meteen terug en onthaalde
mij hartelijk. Daarvoor moge God in de hemel haar belonen! Ik vond haar hoofs
en zachtaardig.
Toen ik bij haar stond die mij zo hartelijk had onthaald, kwamen
bedienden langs en zeiden, dat men spoedig de handen kon gaan wassen.
Zij bewees mij haar hoofsheid. Dat moge God onze Vader haar belonen!
Zij nam mijn hand en zei: ‘Laten wij, u en ik samen, onze handen gaan
wassen.’
Ik deed alles wat deze vriendelijke jonkvrouw, die zich over mij
ontfermde, mij opdroeg. Ook al was ik het niet waardig, toch deed zij mij naast
haar plaatsnemen. Dit beviel mij opperbest. Ik at en dronk met haar. Door haar
vriendelijke woorden leek mij de tijd niet lang.
Uit hoofse gemanierdheid - zij was uitstekend op de hoogte! - sneed
zij het vlees voor mij. Het scheen dat ze mij wel | |
| |
mocht. God moge
haar voorspoed geven, waar zij zich ook moge bevinden!
De jonkvrouw hield zich voor mij ter beschikking en haar hoofse
bediening beviel mij werkelijk goed. Wij aten beiden van wat zij afsneed.
Als het nog eens zou voorkomen dat ik bij een jonkvrouw zou
aanzitten, en met haar zou drinken en eten, dan zou ik niets anders eten dan
wat zij voor mij zou afsnijden. Want de porties vlees die jonkvrouwen plegen af
te snijden zijn zo lekker! Moge God geven, dat ik de jonkvrouw in het hemelrijk
zou kunnen terugzien, die zo hoofs voor mij sneed en zich zo vriendelijk tegen
mij gedroeg. Zij was hard noch streng. Ik ben haar vriend, waar zij zich ook
moge bevinden!
Op dat feest waren veel kostelijke gerechten, voldoende voor
iedereen. Ieder kon er met het luisteren naar zang en vedelspel aan z'n trekken
komen.
Toen er gegeten was en de tafels waren afgeruimd en weggebracht, nam
zij mij weldra bij de hand en liet mij naast haar in het gras zitten.
De hoofse schone woorden en de vriendelijke taal die ik haar tegen
mij hoorde spreken, zou ik niet goed kunnen herhalen.
Ik zei: ‘Lieve beminnelijke jonkvrouw, ik zou u graag een
vraag willen stellen, maar ik ben bang dat ik mij daarmee uw boosheid op de
hals haal.’
Zij zei: ‘Welnee, vraag wat u wilt. Ik zal er niet boos om
worden.’
‘Dan zeg ik, vrouwe, dat u een liefde koestert die een bron is
van kommer! Want zonder zo'n veredelende liefde zou u de hoofsheid niet aan de
dag kunnen leggen, die u mij in menig opzicht voortdurend getoond
hebt.’
Zij vroeg: ‘Wat is dat: liefde koesteren? U heeft er goed aan
gedaan om daar tegen mij over te beginnen. Leg me uit wat liefde is! Dikwijls
heb ik bij allerlei gelegenheden over de liefde horen spreken. Hoe ik het ook
aanlegde, ik kon er nooit achter | |
| |
komen wat liefde is. Wees nu zo
goed en hoofs (u mag zich er niet aan onttrekken) en vertel het me op mijn
verzoek, want ik zou het graag willen weten.’
Ik antwoordde: ‘Mijn lieve vrouwe, ik zou niet weten
wát ik u zou moeten vertellen, en hóé. Werkelijk, ik ben
er zeker van dat u het beter weet dan ik.’
Zij zei: ‘Bij God, als ik het zo goed zou weten, dan zou ik er
niet naar vragen. Ik wil het weten. Onderricht mij nauwkeurig. En indien u het
omwille van mij niet wilt doen, doe het dan omwille van haar die u stil in uw
hart liefhebt en die u in vrees doet leven!’
Ik was terstond danig van mijn stuk gebracht, toen zij over mijn
geliefde sprak, die mij in smart doet leven.
Terwijl ik me opgewekt voordeed, zei ik lachend: ‘Omwille van
mijn jonkvrouw en omwille van u, die - zo komt het me voor - op haar lijkt, zal
ik nu meteen vertellen wat liefde is. Luister ernaar... Toch is deze taak mij,
en iedere man die nu leeft, veel te zwaar. Mocht u er bij wijze van grap om
verzocht hebben, dan verzoek ik u, dat u ervan afziet.’
‘Heer klerk, dat doe ik niet. Nooit begeerde ik
één zaak waar men zich ter wereld mee bezighoudt zo zeer te
kennen, als juist deze.’
‘Dan zal ik het met opgeruimd gemoed doen, zo ver als mijn
inzicht dienaangaande strekt. Nochtans weet u het veel beter dan ik, naar mijn
oordeel. Vrouwe, de zaak waarnaar u vraagt is zo uitermate omvangrijk, dat het
spreken erover me tegenstaat; men vindt nergens iets wat even belangrijk is.
Niemand was ooit zo fijnbesnaard en verstandig, of hij raakte steeds meer in
verwarring als hij dieper nadacht over de liefde. Het is een zaak waarbij de
mens volledig zijn verstand verliest en waardoor het menselijk gemoed
onverwachts en snel in vuur en vlam raakt. Ik wil in het kort vertellen wat
liefde naar mijn mening is en zal bovendien haar aard beschrijven. Als ik het
misheb, moet u mij corrigeren. Ik beweer dat alleen de liefde niets minder is
dan | |
| |
het samensmelten van twee geesten, voor zover ik kan nagaan.
Als twee harten en twee geesten die ver van elkaar verwijderd waren,
één zijn geworden, goede jonkvrouw, dan is dat liefde en waarlijk
niets anders. Ik zal u een voorbeeld geven. Stel dat wij, u en ik, in de
gelegenheid zijn elkaar lief te hebben. Uw wens moet dan de mijne zijn en u
moet ook willen wat ik wil. Al wat ik heb, moet zonder voorbehoud van u zijn,
en wat u bezit, moet van mij zijn. Als twee harten één zijn
geworden, die voordien ver uit elkaar waren, dan is dat liefde en anders niet.
Dat durf ik wel te beweren.’
‘Lieve heer klerk, hoe is het mogelijk dat de minnaars zo hard
klagen over de liefde, die zo voortreffelijk is? Het lijkt wel alsof zij de
last der liefde niet kunnen torsen.’
‘Bij God, jonkvrouw, u spreekt ware woorden. Men zegt dat er
in zulke gevallen sprake is van liefde, maar eigenlijk is dat niet zo. Zulke
minnaars zijn onbetrouwbaar, dat is duidelijk; daarom gaan ze gebukt onder
verdriet. Als zij elkaar trouw zouden zijn, dan zou de liefde hun veel genoegen
schenken. Maar nee, ze zijn niet trouw! Daarom moeten zij smart en
deerniswekkend grote ellende doorstaan. Liefde is een edel goed. Zij zetelt in
het hart. Zij bevrijdt de mens van leed en verlicht zijn neerslachtig gemoed.
Niemand is de liefde meester, niemand kan de liefde kennen, voordat hij diep in
zijn hart een deel van de weg der liefde heeft afgelegd. In vroeger tijden
waren er, die dat deden. Zij lieten zich met de liefde in en liepen er tot hun
dood toe dikwijls zeer diepe wonden mee op. Voorbeelden zijn Parthonopeus,
Amadas, Piramus, Floris, Athis en Porphirias, Aeneas, Tristan en Paris. En de
Ridder met de Mouw niet te vergeten. Zij werden in menig opzicht door de liefde
toegetakeld, eer zij de kracht en de aard der liefde ten volle onderkenden. Eer
zij verkregen wie zij liefhadden, hadden ze het zwaar te verduren! Bovendien
zijn er velen in hun hart door de liefde bezeten, die erg weinig weten van de
wetenschap der liefde: op welke manier zij de liefde moeten trachten
| |
| |
te verkrijgen, hoe ze haar in praktijk moeten brengen en op een
verstandige wijze in hun hart moeten dragen.’
‘Heer klerk, u hebt mij, zoals u beloofd had, goed laten
inzien wat de liefde is. Maak me nu vervolgens bekend met de wijze waarop men
volgens de wetenschap de liefde kan verwerven.’
‘Jonkvrouw, ik wil u dat op uw verzoek bijzonder graag leren.
Wie zich op de liefde wil toeleggen, moet in ieder opzicht verstandig zijn. Als
hij verstandig is, dan moet hij zijn hart zuiveren en voor het goede
openstellen. Mijn advies is dat hij bovendien op vier manieren te werk moet
gaan, indien hij succes in de liefde wil hebben. Luister naar mij. Het eerste
punt is dat hij overal hoofse woorden moet bezigen, want dat past een ieder
goed. Het past in het bijzonder de minnaars niet om iets onbeschofts te zeggen
of een vies liedje te zingen. Ik zeg onomwonden wat het volgende punt is:
minnaars moeten overal hoofs van manieren zijn. Dit in voldoende mate en niet
te overdreven. Het past immers ieder mens en elke minnaar die verstandig is,
dat hij maat weet te houden in zijn gedrag. Maat houden is gepast in elke
situatie. Het derde punt is dat de minnaar onder alle omstandigheden streng
geheimhoudt wat op het gebied van de liefde verzwegen dient te worden. Wie de
liefde begeert, die moet dit punt in acht nemen. Wie alles vertelt wat hij
weet, is niet verstandig maar dwaas; dikwijls ondervindt hij er leed door. Als
vierde noem ik in deze uiteenzetting, dat men zijn geliefde met een hoofs
verzoek om de liefde moet smeken, als tijd en plaats geschikt zijn. Men moet
vriendelijk, zachtaardig en in alle opzichten nederig om de liefde vragen, want
liefde kan men niet afdwingen.’
‘Heer klerk, u hebt op mijn verzoek deze vier manieren waarop
men de liefde moet verwerven, goed uiteengezet. Het lijkt me inderdaad de
waarheid te zijn. Nu verzoek ik u met klem om mij vervolgens te laten weten,
hoe men bij de minnaar de liefde kan herkennen, waar hij zich ook
bevindt.’ | |
| |
‘Jonkvrouw, ik wil dat niet achterwege laten. Ik
ken vier andere punten, waaraan elke minnaar kan herkennen of men hem oprechte
liefde toedraagt. Het eerste punt waaruit u de liefde kunt opmaken, wil ik u
voorhouden: dat is het opslaan van de ogen en dan snel naar de grond richten.
Ik durf stellig te beweren dat waar dit gebeurt, men niet zonder liefde is, of
er moet groot bedrog in het spel zijn. Het volgende punt waaraan u de liefde
kunt herkennen is dit: als u bij uw geliefde komt, zal hij door u in de
grootste verlegenheid raken. Als degene, waarvan u denkt dat hij u bemint,
bleek en kleurloos wordt, dan duidt dat altijd op liefde. Twijfelt u daar niet
in het minst aan. Het derde punt is dit: als de minnaar iemand liefheeft, dan
kan iedereen dat merken aan zijn hartelijke vrijgevigheid tegenover die
persoon. Want de waarheid is dat de liefde zich niet wil bedienen van gierige
praktijken. Waar men de gierigheid in praktijk brengt, bezwijkt de liefde
spoedig. Het zou goed zijn het vierde punt te noemen. Dat is, dat men alles
voor lief neemt wat van de geliefde komt en bij hem hoort. Men zegt immers
vaak: wie de boom bemint, heeft ook zijn wortels, takken en bladeren
lief.’
‘Heer klerk, u hebt mij met uw woorden vier punten over de
liefde genoemd, waarmee men - mijns inziens terecht - oprechte liefde kan
herkennen. Nu verzoek ik u voorts dringend om mij te vertellen, hoe men deze
verworven goede liefde vervolgens kan verliezen.’
‘Jonkvrouw, als u nu naar mij wilt luisteren, dan zal ik u op
uw verzoek vier andere punten leren, die oprechte liefde beslist te gronde
richten. Het eerste van de vier punten is wispelturigheid. Vooral vrouwen
vertonen dikwijls de neiging om hieraan toe te geven. Er zijn veel jonkvrouwen
die de gewoonte hebben tegenover iedereen die ze zien een welwillende houding
aan te nemen. Daar doen ze werkelijk slecht aan. Hierdoor verliezen zij hun
goede reputatie; dat zeg ik u open en bloot. Als zij zich vastberaden en
verstandig zouden gedragen en de raad van hun | |
| |
vrienden opvolgden,
dan zou men hen liefhebben. Wispelturige vrouwen worden daarentegen gehaat en
geminacht. Het volgende punt waaraan de liefde ten onder gaat is gierigheid.
Immers, de liefde verdraagt de aanwezigheid van gierigheid niet; begrijp dat
goed. Van nature zoekt de liefde gezelschap bij de vrijgevigheid, en haat zij
de lage inhalige gierigheid te allen tijde. Het derde punt van de vier is
halsstarrige boosheid, die menige liefdesrelatie kapot maakt, die voorheen op
een goede verstandhouding berustte. Minnaars moeten zich ervoor hoeden om boos
te blijven, als hun geliefden iets hebben misdaan. Indien hun geliefden tot
boetedoening bereid zijn, dan moeten zij vergiffenis kunnen schenken. Lang boos
blijven op een geliefde heeft reeds menige liefdesrelatie verbroken. Daarom
moeten minnaars die verstandig zijn dat geenszins doen. Het vierde punt dat de
liefde verjaagt, is de opschepperij, die bij de mannen hoort. God moge de
opscheppers schande geven! Ik zou willen dat hun tongen door het hellevuur in
brand vlogen, als ze allerlei onhoofse en opschepperige woorden over vrouwen
spreken. Ik raad alle vrouwen met klem aan, om snoevende mannen te mijden en
hun woorden af te keuren. Doen ze dat niet, dan zal het hun slecht
vergaan.’
‘Heer klerk, u heeft mijns inziens ware woorden gesproken.
Door deze punten wordt de hechte liefdesband verbroken. Lieve klerk, leer me nu
vervolgens - opdat God u voorspoed moge geven - hoe men de liefde moet
herstellen, als de relatie erg verstoord is.’
‘Jonkvrouw, ik zal het u bekend maken. Indien de duurzame
liefdesband tussen minnaars door welke oorzaak ook verbroken wordt, dan komen
hen vier andere punten beslist van pas, als ze de onenigheid willen overwinnen.
Luister nu, ik zal het u laten weten. Het eerste punt waarmee men een
verstoorde liefdesrelatie tot rust brengt, is de edele nederigheid, die
boosheid tot bedaren brengt. Want overal ter wereld bezigt men onomwonden een
spreekwoord, dat mij waar lijkt: nederigheid | |
| |
breekt alle strijd.
Als de minnaar, om welke reden dan ook, met betrekking tot zijn geliefde een
misstap heeft begaan, dan zal nederigheid hen weer heel spoedig verzoenen. Het
volgende punt dat hiertoe uitermate geschikt is, is dat men altijd hoofs moet
zijn in z'n nederigheid. Hoofse en welwillende woorden, op het juiste moment
uitgesproken, kunnen de boosheid altijd tot bedaren brengen. Daarom: wie zich
schuldig weet, moet zijn geliefde met zijn bede altijd smeken en bidden om
vergiffenis. En is degene bij wie men vergeving zoekt verstandig in de liefde,
dan moet hij handelen overeenkomstig mijn advies, en de boosheid laten varen.
Het derde van deze punten is trouw, die bij de liefde hoort, en waarmee men de
liefde herstelt die verstoord was. Elke minnaar moet zich er voor hoeden om op
onhoofse en schandelijke wijze kwaad te spreken van degene die zijn hoofse
geliefde was; zelfs als het hem voorkomt, dat deze het heeft verdiend.
Verraderlijke en onhoofse woorden halen immers de liefde - die goed was voor
zij werd weggeworpen - zo neer, dat men haar niet meer kan herstellen. Het
vierde punt waarmee een verstoorde liefdesrelatie tot rust gebracht wordt, is
voortdurende standvastigheid in hart, ziel en verstand. Onstandvastigheid past
vrouwen werkelijk niet. Daar komt dikwijls verdriet van. Ik zal u zeggen
waarom. Veel mannen zijn uit op avontuurtjes, wis en waarachtig. Zij nemen hun
nieuwe verovering in bezit, en laten de oude, die beter is, in de steek. Als
zij dan merken dat ze fout hebben gehandeld, dan keren ze op staande voet terug
bij haar, die hen in hun lichtzinnige avontuurtjes liet betijen. Ja, vooral als
zij standvastig van hart en ziel is en zij niet in een dwaze bui een nieuwe
geliefde heeft genomen. Hierom raad ik alle vrouwen aan altijd standvastig te
blijven, ook al zien ze dat de mannen op avontuurtjes uit zijn. Als zíj
standvastig zijn in de liefde en geen nieuwe minnaar hebben gezocht, dan zullen
de mannen hen van harte meer liefhebben dan tevoren.’
‘Lieve heer klerk, u hebt mij nu met uw woorden duidelijk
| |
| |
onderwezen over hetgeen ik u gevraagd heb. Ik verzoek u om mij
vervolgens uit te leggen hoe het kan gebeuren dat, als mijn ogen veel mensen
zien, ik er één meer kan liefhebben dan wie ook van al die
anderen.’
‘Vrouwe, dat dit zo gebeurt, wordt veroorzaakt door vier
factoren, die ik graag wil vertellen, tenzij u er geen behoefte toe
voelt...’
‘Heer klerk, nee integendeel! Ik smeek u omwille van onze
Heer: laat mij het snel weten, want ik wil het dolgraag vernemen.’
‘Jonkvrouw, ik zal het u vertellen. Het komt allemaal door de
vier temperamenten, waaraan ieder mens zonder uitzondering zijn karakter
ontleent. De eerste twee temperamenten, mijn vrouwe, hetensanguinea en
cholerica. Zo noemt men ze in het Latijn. De derde heet
flegmatica, waarover ik de ware toedracht zal onthullen. De vierde heet
melancholica. Zo heb ik ze alle vier horen noemen. Uit deze vier zijn
waarachtig alle mensen op aarde samengesteld, en ze ontlenen er hun karakter
aan. Zo komt het dat een sanguïnisch mens door sanguïnische mensen
wordt bemind, en de ene cholericus door de andere cholericus, als de
één de ander ergens ontmoet. De flegmaticus wordt door de
flegmaticus bemind, en de melancholicus door de melancholicus, telkens als ze
elkaar zien. Het is dus op aarde zo gesteld, dat elk mens diegene moet
liefhebben, die het meest met zijn karakter overeenkomt; zijn temperament is
daarvan de oorzaak. Op die manier kan ik de één innig liefhebben
en u de ander. Want de menselijke natuur kan zijn gelijke heel duidelijk
herkennen. Als twee mensen die beide hetzelfde temperament hebben elkaar zien,
dan wordt de één op de ander verliefd; dat is de zuivere
waarheid. Hierdoor gebeurt het nog elke dag, dat twee mensen zeer veel van
elkaar houden, terwijl de één dat volstrekt niet van de ander
weet. Ik zal u zeggen hoe dat komt: jonkvrouw, gesteld dat ik een liefde
koester voor u, en u voor mij evenzeer een dergelijke liefde in uw hart draagt.
Des- | |
| |
ondanks weet u dat niet van mij, evenmin als ik ook maar iets
van uw liefde weet. Maar de menselijke complexie, die haar gelijke altijd
herkent, laat ons op elkaar verliefd worden. Omdat wij beiden, jonkvrouw, u en
ik, van hetzelfde temperament zijn, hou ik van u en houdt u van mij. Zo zit
dat, naar mijn mening. Zo gebeurt het dat iedereen op aarde heden ten dage
iemand met een gelijk karakter bemint; want de menselijke natuur herkent haar
gelijke. Daarom ziet men wel eens dat een jonkvrouw een arme knecht zo zeer
bemint, dat zij met hem in liefde en trouw haar reputatie op het spel zet. Zij
ontzegde haar liefde aan vele vermogende mannen, die haar serieuze aanzoeken
deden. Dit doet de menselijke natuur, die de macht daartoe heeft. Zonder haar
karakter, dat met het karakter van de knecht overeenkwam, zou dit ongelukkige
voorval beslist niet gebeurd zijn; wees daar zeker van.’
‘Heer klerk - bij God in de hemel - u spreekt de waarheid en
niets anders! Het is ongetwijfeld waar, dat die dingen zo gebeuren. Ik zou
willen dat men dit net zo goed inzag als u; zelfs als ik een deel van de
schande zou moeten dragen. Want jonkvrouwen kunnen er niets aan doen dat de
dingen zo verlopen. Het is de schuld van de menselijke complexie, die haar
gelijke herkent wanneer ze haar ziet. Vertel mij nu vervolgens zonder omwegen
of twee mensen van hetzelfde temperament evenveel van elkaar houden.’
‘Bij God, nee, goede jonkvrouw, zeker niet; want de
sanguïnische mens heeft veel hartstochtelijker lief dan één
van de drie anderen! Zonder liefde is hij immers niets waard. Jonkvrouw, de
sanguïnische mens is hoofser en veel voortreffelijker dan al de anderen
zijn. Bovendien onderscheidt hij hoofse manieren veel scherper, als ergens
mensen bijeen zijn. Omdat hij verstand van hoofsheid heeft, houdt hij van die
hoofse mensen waar hij ze aantreft. Op hem doet men nooit tevergeefs een
beroep, wat er ook gebeurt. Na hem bemint de cholericus nog het vurigst; laat
dat duidelijk zijn. De flegmaticus en melan- | |
| |
cholicus beminnen
nauwelijks. Jonkvrouw, de liefde bewerkstelligt nog vier andere dingen in alle
minnaars afzonderlijk, die hun verdriet bezorgen. Ik zal u haar listen tonen:
de liefde verwondt en zij neemt gevangen, zij laat mensen wegkwijnen en
uitzinnig worden. Dit zijn de vier trappen, die de liefde alle minnaars laat
beklimmen. Wie het hoogste klimt, bemint het innigst. Luister nu naar de wijze
waarop! Ik kan u niet verzekeren dat iedere minnaar altijd deze vier trappen
beklimt. Maar ik houd vol dat, wie ze alle vier kan beklimmen, het vurigst
bemint; of het nu een vrouw of een man is. In de eerste fase verwondt de liefde
de minnaar dodelijk, zodat hij er in geen enkel opzicht meer van kan genezen.
Dan is de minnaar zonder twijfel zo gewond, dat hij 's nachts noch overdag zijn
hartstocht kan weerstaan, zodat hij uit alle macht moet liefhebben. In dit
eerste stadium moet de minnaar de invloed van de liefde ondergaan, die zijn
hart op uiterst wrede wijze pijnigt. Probeer te begrijpen wat de liefde in de
volgende fase aanricht. Zij knevelt hem en neemt hem gevangen, opdat hij niet
kan ontkomen. In deze tweede fase kan de minnaar, wat er ook gebeurt, dag en
nacht aan niets anders denken dan aan degene om wie hij verdriet uitstaat. Pas
als de minnaar zijn smart nooit meer kan vergeten, dan is zijn hart stevig en
geheel aan kluisters gelegd. In het derde stadium laat de liefde de minnaar
smartelijk wegkwijnen, en laat deze toestand voor altijd onomkeerbaar
voortduren! In deze derde fase smaakt de minnaar niets anders dan de ellende en
de grote smart van zijn altijd verlangende hart. Het is een deerniswekkende
kwelling, als de minnaar absoluut niets ontvangt van degene die hij innig
bemint. In de vierde fase brengt de liefde de minnaar zover, dat zijn verstand
hem in de steek laat. Begrijp dat goed: hij weet zichzelf geen raad. Het is
zonder twijfel uitzinnigheid, als de minnaar geen vrede meer heeft met het
gemis van diegene, om wie hij zich zorgen maakt. In dit vierde stadium en onder
die omstandigheden kan de geliefde de minnaar, die haar dag en nacht
trouwhartig bemint, | |
| |
geenszins verzadigen. Want hij lijkt in die
fase op iemand die door het water wordt gekweld: hoe meer hij drinkt, hoe
dorstiger hij wordt. Hij is dronken, nochtans heeft hij dorst. Hij weet niet
wat hem mankeert: want hij is niet te verzadigen, al krijgt hij alles wat hij
begeert. In de eerste fase is de liefde onoverwinnelijk, want zij verlangt bij
mijn weten naar niemand anders dan naar degene die zij bemint. In de volgende
fase is zij onontbindbaar. Wie door de liefde gebonden is, moet daar
voortdurend aan denken. In het derde stadium is de liefde beslist eenzaam. Zij
ontvangt geen enkel gezelschap dat haar aanstaat of kan behagen. De liefde is
in de vierde fase altijd onverzadigbaar. Want al heeft ze alles wat ze begeert,
haar verlangens kunnen niet naar behoefte bevredigd worden, bij mijn
weten.’
‘Heer klerk, dit zijn vier moeilijk te bereiken trappen die
bij de liefde horen, waardoor de minnaars voortdurend zonder troost in een
treurige stemming verkeren. Ik verzoek u oprecht om mij nu vervolgens te
informeren wie het trouwst en het vurigst liefhebben: mannen of
vrouwen.’
‘Jonkvrouw, dat wil ik graag doen zo goed als ik kan. Hier mag
ik me niet aan onttrekken. De mannen beminnen het vurigst; want zij lijken in
hun aard zonder twijfel op het droge hout, dat door de hitte van het vuur zeer
snel opvlamt. Droog hout, zoals u wel begrijpt, ontvlamt snel en brandt hard.
Zo gaat het met mannen in de liefde op dezelfde wijze. Want wanneer zij de
jonkvrouwen een welwillende houding zien aannemen, ontvlammen zij daardoor op
staande voet, waardoor ze zichzelf geen raad weten. Snel en hevig ontvlammen de
mannen in liefde voor jonkvrouwen; maar sommigen blijven niet lang verliefd.
Want iets dat hard brandt, zal spoedig opgebrand zijn. Precies op dezelfde
wijze neemt de liefde der mannen een einde, zodra de jonkvrouwen lange tijd hun
liefde verborgen houden en zij hun geen oprechte en getrouwe wederliefde
schenken. Maar als de liefde wederzijds is en vrouwen laten het merken, dan
verzeker ik u dat zij er de genegenheid van de | |
| |
mannen door winnen.
De jonkvrouwen zijn van nature vochtig en koud, en zij lijken op het groene
hout, zoals ik zal aantonen. Groen hout is immers altijd zowel vochtig als koud
en het is moeilijk met vuur te ontbranden; precies zo is het met jonkvrouwen
gesteld naar mijn mening. Want voor de liefde der mannen ontvlammen ze niet of
nauwelijks. Maar áls het gebeurt, dan branden ze voort zonder oponthoud,
lang en standvastig. Zoals het vuur met groen hout langer standhoudt dan met
droog hout, zo gaat het hier ook. Het komt mij dus voor, dat het volgende uit
mijn vergelijkingen blijkt: mannen zijn, vergeleken met jonkvrouwen, van nature
beslist vuriger dan standvastig in de liefde. Maar de jonkvrouwen zijn
duidelijk veel standvastiger in de liefde dan mannen; dat kwam hen dikwijls
duur te staan.’
‘Heer klerk, God sta me bij, u spreekt de waarheid; ik twijfel
er niet aan. Het is waar, dat de dingen zo gebeuren. Nu verzoek ik u dat u mij
in het kort bekend maakt door welke oorzaken men op aarde de ander het meest
bemint.’
‘Jonkvrouw, dat wil ik graag doen, een ieder die dat betreurt
ten spijt. Ik mag me er niet aan onttrekken, omdat u het graag wilt weten. Er
zijn stellig vier zaken, die de minnaar op aarde het meest doen liefhebben.
Luister nu, welke dat zijn. De eerste zaak van de vier is de schoonheid, die de
geliefden overal innig en zonder aarzeling kan doen liefhebben; God is mijn
getuige. Want het zien van de schoonheid, waar men verliefd op wordt, verschaft
genoegen en blijdschap; dat zeg ik een ieder die erom vraagt. De volgende zaak
die elk mens doet liefhebben, is oprechte trouw die zelden over de schreef
gaat. Want iedere minnaar voelt zich zeker en gerust dankzij de trouw van zijn
geliefde, als hem iets dwarszit. Wees er zeker van, als ik beweer dat de derde
zaak, die innig doet liefhebben, de volgende is: adeldom van goede manieren en
persoonlijkheid. Want iedere minnaar ontvangt door zijn eigen edele inborst
overal veel aanzien en achting. De vierde zaak waar men ieder- | |
| |
een
om liefheeft is zonder twijfel vrijgevigheid, zoals mijn hart me ingeeft. Want
ieder mens die hoofse manieren heeft, moet altijd diegene beminnen, die hem
presentjes en geschenken geeft. De hoofse wellevendheid dwingt hem
hiertoe.’
‘O wee, heer klerk, wat zegt u nu?! Ik heb dikwijls horen
zeggen, dat de liefde die men met geschenken moet verwerven van korte duur is!
Men beweert vaak dat gekochte en afgedwongen liefde in elk opzicht van korte
duur is; en dat is zonder twijfel waar. Hoe kan het dan - leg mij dat uit - dat
u mij verzekert dat men diegene moet liefhebben die geschenken geeft, wie het
ook mag zijn.’
‘Jonkvrouw, die uitspraak spijt me niet. Ik hou nog steeds met
overtuiging vol dat men hier vandaag de dag menigeen vanwege geschenken
liefheeft. Maar de geschenken die iedere minnaar geeft aan zijn geliefde, zijn
niet zomaar geschenken. Mijn lieve jonkvrouw; het zijn echter vier soorten
geschenken, die goede vrienden altijd onderling uitwisselen, waar zij zich ook
bevinden. Het eerste geschenk dat de ene vriend aan de ander geeft, is louter
wederliefde voor de liefde van de ander. Hierdoor leeft ieder uiterst tevreden.
De wereld heeft immers niets te bieden dat de minnaar beter bevalt dan de
beantwoording van zijn liefde. Zijn innerlijk schept nergens behagen in,
behalve in de liefde die hij koestert, al zou men hem alle goederen geven
waarmee de wereld zich in stand houdt. Het volgende geschenk dat de ene vriend
de ander pleegt te geven, is belangeloze bijstand, wanneer men merkt dat de
ander er behoefte aan heeft. Want niemand kan voorwaar peilen, hoe goed het
iemand doet, als zijn vriend hem trouw van ganser harte bijstaat. Het is
bovendien een zoete inspanning en een kleine moeite om klaar te staan voor een
vriend, telkens als het nodig is en hij het wenst. Het derde geschenk dat de
ene vriend de andere geeft, noem ik eveneens: dat is een mooi cadeau, wat men
van vrienden altijd waardeert. Want al is men er geenszins toe verplicht om een
vriend cadeaus te geven, niettemin ziet de | |
| |
vriend ze graag, en
doen ze hem in blijdschap leven. Men waardeert de geschenken, ook al zijn ze
klein, indien ze afkomstig zijn uit handen van een geliefde. Dat heb ik vaak
duidelijk ondervonden. Naar ik heb vernomen bestaat het vierde geschenk uit
opbeurende woorden die de ene vriend tot de ander spreekt. Als iemand zijn
vriend, die in ellendige omstandigheden leeft, in zijn nood troostrijke woorden
schenkt, dan is dat voor hem een enorme verlichting en verademing. Ik durf in
dit betoog wel te beweren, dat hoofse en barmhartige woorden de liefde altijd
ten goede komen.’
‘Heer klerk, Onze Lieve Vrouwe moge me bijstaan! U spreekt de
waarheid en niets anders. Ook ik geloof dat dit de geschenken zijn, die
vrienden elkaar plegen te geven. U hebt mij vriendelijk geïnformeerd over
alles wat ik gevraagd heb. God in het Hemelrijk en Maria, de onbevlekte maagd,
mogen u belonen. Ik zou ongetwijfeld graag nog een paar vragen willen stellen,
als wij de gelegenheid zouden hebben. Maar nee, ik doe het niet; het is te laat
geworden. Ons gezelschap is reeds vertrokken.’
‘Jonkvrouw, we zullen binnenkort hier samenkomen, u en ik; en
dan zal ik op uw vragen antwoorden naar mijn beste vermogen.’
Hierop zijn we allebei opgestaan. Het speet ons oprecht dat het tot
een afscheid moest komen. Met hoofse en strelende woorden nam zij afscheid van
mij. Moge God onze Heer haar voor alle hoofsheid belonen, waar zij zich ook
bevindt! Zij deed mij uitermate veel eer aan, voor de tijd dat we te zamen
waren. Moge God haar zegenen en eeuwig gelukkig laten zijn.
|
|