Hollands Nachtegaeltien verryct met een nieu twede deel genaemd Hollandts en Zeeuws Nachtegaels t'samen-gezangh
(1633)–Anoniem Hollands nachtegaeltien en Hollands en Zeeuws Nachtegaels 't samen-gezangh– AuteursrechtvrijStemme: La Bergere.
OF wesend van u schoon gesicht
De heldre zonne van mijn lust,
Siet hoe ick gantsch in tranen wicht
Als of mijn brand waer uyt geblust
Maer neen mijn vier baert tranen
Dat ghy 't maer eens en zaeght Goddin
Ghy sout voorseecker wanen
Dat ick maer enckel water bin.
2 Schoon ooghjens sout wel meug'lijk syn
Dat een so heeten brandt in my
Den regen weckt na sonne schyn,
Dan ken ick dat 'k bedroogen sy
Want ick veel eerder wachte
| |
[pagina 91]
| |
In aschs en stof te zijn verbrandt
Of van de het te smachten
Daer heet en vocht nu t' samen spant.
3 Siet hier schoon ooghjens nu u kracht
Die water uyt den brant verweckt,
En uyt het water door dijn macht
Weer grooter brandt en hette treckt
Wat sal 't noch eynd'lijck wesen
Misschien dat u heel groote het
U noch op 't lest doet vreesen
U selfs te zijn een dwangh en wet.
4 En vreest niet schoone lichtjens twee
Dat so veel tranen als ick stort
En uyt mijn oogen als een zee
Dagh en nacht uyt gegoten wort
Een enckel vonck kan blussen
Vant heyligh vier dat in my blaakt
Maer eerder ondertusschen
Noch grooter brandt en hette maeckt
| |
[pagina 92]
| |
5 Den Hemel heeft het u belooft
En dwinght my dat ick blyven moet
U slaef, u knecht, dus het gelooft,
Dat nummer ramp of tegenspoet
Mijn plicht my kan vermindren
Daerom al watie wilt, of doet
Goddin ten mach niet hindren,
Als ghy mijn Min, mijn pijn versoet.
Chi sara sará. |
|