Hollands Nachtegaeltien verryct met een nieu twede deel genaemd Hollandts en Zeeuws Nachtegaels t'samen-gezangh
(1633)–Anoniem Hollands nachtegaeltien en Hollands en Zeeuws Nachtegaels 't samen-gezangh– Auteursrechtvrij
[pagina 104]
| |
2 Joffrouw door uwe stralen / en u felle Sonne glans,
Doet ghy mijn hart verdwalen / so seer dat ick schijn altans
Een levend' Lijck bedroeft, gelijckerwijs ghy siet.
Maer nochtans helaes! en acht ghy my niet.
3 Hebt voor mijn geen genade? / ghy dan, O mijn soete dwangh!
Daer ghy mijn ziel siet baden / in een Chrystalyne drangh
Van tranen menighfout: en stormen van gesucht,
En in alle droeve ongenucht.
4 Ken ick door vleyich smeecken / en demoedige gebeen,
U straf gemoet niet breecken / noch u al te harde ze'en?
Ach Jofvrouw u bedenckt! bekeert u wreede hart,
Dattet doch om my sachtmoedigh wert.
5 Ick sal tot danckbaerheyden / van al u genade groot,
Mijn dagen met u leyden / sellever tot inde doot,
En ick sal niet ontsien mijn lief voor u te gaen,
Daerom neemt my voor u dienaer aen?
6 Doch krijght ghy geen bewegen / en dat u mijn pijn behaeght
Soo bidt ick om den zegen / die ghy in u boesem draeght,
Dat is om vaerdigh my te helpen aen mijn ent,
Want te leven dus is groot ellent.
7 Druckt op mijn Graf-steen moedigh / met u zegel root van bloet,
| |
[pagina 105]
| |
Dat ghy mijn tegenspoedigh / om u treurigh sterven doet,
Alleen om dat ick u heb trouwelijck bemint,
En dat yeder siet wat dat ghy bint.
't Verkeert haest. |
|