Den Hollandszen praat-vaars nieuwjaars-gift(ca. 1745)–Anoniem Hollandszen praat-vaars nieuwjaars-gift, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Minnaars klagt. 1. UAfzyn Philis doed my treuren, U Schoonheid die houd my geboeid, Wanneer ik denk wat Nectar-geuren Van u korale lipjes vloeid, Met wat voor geuren gy niet zyt belaân, Wat Rooze-bloemen niet al op u wangen staan, Ach! mogt ik met u gaan. 2. Wanneer ik denk hoe dat de stralen, ô! Schoonste, van u rein gezigt In myn verliefden boezem dalen, Voor welkers kragt ik zeker zwigt, Dat doed my, Schoonen, duizend zugten doen: Ach! woud gy toonen, met een Hemelzoete zoen, Hoe men de Min moet voên. 3. Als ik de Zuiker-zoete tipjes (ô! Hemel wat een groot geluk,) Van uwe rood korale lipjes, [pagina 123] [p. 123] Met myn versmagte mond eens druk, Dat 's een kort stondje deze schoone zonne-schyn; Als gy u mondje wederom trekt van de myn, Dan strekt die vreugd tot pyn. 4. Neen, neen, myn Philis, myne lusjes Die zyne hier niet meê voldaan, 'k Laat my pajen met geen kusjes, Die even als de rook vergaan, Schoon ik die Liefde hoog in waarde hou, Dat ik een dief je van dezelve zo aanschou, Indien ik waar by jou. 5. De Beitjes komen veêr gevlogen, Al om de Bloempjes van Hymet, Hebben nooit zoeter zoet gezogen Uit Narcis, Roos nog Fiolet, Als ik wel zoog, uit uwe Rooze-mond, Ach! Schoone zo gy wist, hoe zeer ik ben gewond, Gy genas my terstond. Vorige Volgende