| |
| |
| |
Bruilofts-lied.
Vois: 'k Ben in de tyd van negen dagen.
WEl hoe, dat 's wel een drommels Minnen,
Cupido heeft geheel u zinnen
Betoverd, of gy hebt gewis
Een slag weg van de Haagszen Moolen
Gekregen, ik loof 't by me zoolen,
Dat gy Trouwd één tweede Thais.
2.
Voor heen twyfeld men aan de maaren,
Van 't geen gy ons komt openbaaren,
Dat Seigneur lang is gek geweest:
ô! Wonder hoofd, gy toond ter degen,
Met de Wysheid te zyn verlegen
Van Pallas Uil, dat aardig beest.
3.
Ei! zie tog eens, hoe dat ons kwantje,
Pronkt met zyn zoete Oliphantje,
Geen wonder, want het is voorwaar
Wel zes of zeven Jaar geleden,
Hy haar Schoonheid heeft aangebeden
En nu zo worden zy een Paar.
4.
Zou men niet zeggen, wel dat 's wonder,
Daar hy zo lang heeft op en onder,
Ja Jaaren met haar heeft verkeerd
| |
| |
En dat zonder te konnen merken
Haar Hoeren-aard en Venus-werken.
Daar zy al lang voor is geëerd.
5.
Daar op zal men u fluks antwoorden,
Haar schoonheid hem te zeer bekoorden,
Daar toe wist zy dien armen Sul
Zo veel blaauw bloempjes wys te maken,
Zy hield haar kuis in alle zaken,
Dat maakt hem in haar Liefde dul.
6.
Zy dagt dat Visje zal wel byten,
'k Wil nu myn Hoeren-schoen uit smyten,
'k Heb lang genoeg daar voor gespeeld,
Nu zal ik my wat eerlyk houwen,
Ik weet den bloed die zal my Trouwen,
Want ziet het wagten hem verveeld.
7.
Haar deugd was niet genoeg te pryzen,
Of haar schoonheid eer te bewyzen,
In haar afwezen schreef hy staâg,
Aan zyn Bemind': hoe kon hy plyten,
Dog wist zy haar beter te kwyten,
Zyn Liefde groeiden alle daag.
8.
Hy bad haar staâg met traanend' oogen,
Zy hield haar of zy wierd bewoogen,
Door al zyn zugten en geklag:
Zy sprak wyl ik u trouw bespeure,
| |
| |
Standvaste Minnaar, staak u treuren,
Zy gaf hem 't Ja-woord met gelag.
9.
Hoe is den bloed nu ingenomen,
Met vreugden, wyl hy is gekomen
Tot zyn oogmerk; hy springt van vreugd
Uit al zyn doen en uit zyn wezen
Is niet als enkel vreugd te lezen,
Nooit zag men iemand zo verheugd.
10.
Hy is gelukkig in zyn zaken,
Hy hoeft geen onkosten te maken,
Om haar te haalen, want zy drâ
Hem zelver t'huis komt: wond're zaken,
Men zal om haar geen Oorlog maken,
Als om de schoone Helena.
11.
Ei! ziet, zy gaan te zamen Trouwen,
Men weet gants van geen na-berouwen,
De Liefd' is blind, zy word een Vrouw,
Wat word hy dan? een Hoorendrager
En daar toe vind hy meenig Zwager.
Ziet eens hoe drukt hy zyn Jufvrouw.
12.
'k Behoef haar schoonheid niet te melden,
Want haar's gelyken vind me zelden,
Waar door Seigneur zo wierd gewond,
Zy heeft een hoofd thans, zonder jokken,
Gelyk een Os met Paarden-vlokken,
Een mondje als een Peer zo rond.
| |
| |
13.
Haar kaken bloozen als de Schoorsteen,
Haar voorhooft als een Goot of Morssteen,
Twee handen als een Vliegen-slag,
z'Is wel besneên van Muil en Pooten,
Wat zal dat Paar al schoone Looten
Met vreugde brengen voor den dag.
14.
In zomma al haar zoetigheden,
Zal Monsiegneur alleen bekleden,
Zo als hy meend, maar ver van daar;
Zy is gewoon om te verkeeren,
Niet met één, maar met veele Heeren,
Daarom bedriegd g'uw zoete Vaâr.
|
|