| |
| |
| |
Ware menselijkheid
Over de deugd als vijand van de moraal
door Arnon Grunberg
Over deugd wordt tegenwoordig nog maar weinig gesproken. Een enkele moraalfilosoof heeft het er wel eens over, maar zelfs moraalfilosofen wekken vooral de lachlust op met hun gehamer op deugdzaamheid, en niet alleen bij mensen die als nihilistisch te boek staan. Zo sneerde Carel Peeters, een man die men van veel kan beschuldigen maar niet van nihilisme, in 2007 in Vrij Nederland over het boek Tegen de onverschilligheid. Pleidooi voor een moderne levenskunst van de filosoof Joep Dohmen: ‘Het halfzachte van levenskunstfilosofie is dat altijd wijze, evenwichtige lessen getrokken moeten worden.’
Geen wonder wellicht dat ook politici, die net als religieuze leiders en moraalfilosofen hun positie voor een belangrijk deel te danken hebben aan het uitventen van deugdzaamheid, tegenwoordig de woorden ‘deugd’, ‘deugdzaam’ en ‘deugdzaamheid’ liever niet meer in de mond nemen. Alleen de christelijke partijen - vermoedelijk hebben zij leren leven met het opwekken van lachlust - doen geregeld een poging. De meer seculier georiënteerde onder de christenen zoeken hun toevlucht dan tot eufemismen. Zij reppen van ‘normen en waarden’, of van ‘ethisch reveil’ als het echt noodzakelijk is.
De woorden ‘deugd’ en ‘deugdzaam’ zelf zijn in onbruik geraakt - het woord ‘deugd’ roept de verdenking over zich af dat de gebruiker schaamteloze schijnheiligheid in praktijk brengt - maar het concept is uiteraard niet verdwenen. Sterker nog, er wordt veel en hartstochtelijk over deugdzaamheid gesproken. Het verschil met vroeger is dat het concept niet meer zo wordt genoemd en dat men zich nauwelijks op de eigen deugdzaamheid richt, maar vooral op de ondeugden van anderen.
De koningin had het in de troonrede van over ‘waarden die ons binden’. Er kan geen misverstand bestaan over de betekenis van deze woorden. Sociale cohesie is, zo bedoelde de koningin, overeenstemming over de vraag wat het deugdzame is en de bereidheid van burgers om te doen alsof zij dit dagelijks nastreven.
Ondeugdelijke gedragingen worden tegenwoordig bij voorkeur ‘maatschappelijke problemen’ genoemd. Hedendaagse maatschappelijke problemen beginnen bij hufterigheid en gaan via hangjongeren, al dan niet met een Marokkaanse achtergrond, naar het consumentisme en de zelfverrijking. Het bespreken, definiëren en bestrijden van deze ondeugden is een nationale sport die men in ons land met een aanzienlijke mate van passie beoefent, al is deze sport zeker geen exclusief Nederlands verschijnsel.
Wie in het sociale verkeer enigszins wil meetellen, doet er immers goed aan zijn aandacht in eerste instantie richten op de bestrijding van het menselijk tekort, oftewel de ondeugd, het kwaad. Kennis uit de eerste hand is hierbij geen vereiste. Dat opmerkelijk veel van de mensen die hartstochtelijk tegen bijvoorbeeld hangjongeren en kleine criminaliteit tekeergaan zelf nog nooit het slachtoffer zijn geworden van kleine criminaliteit en nog nooit in hun leven een hangjongere tot dichter dan twintig meter zijn genaderd, behoeft hier nauwelijks betoog.
Zelfs verstokte egoïsten en personen die waar mogelijk het leven van de ander zuur hebben gemaakt, kunnen zich deugdzaam voelen door verbaal tekeer te gaan tegen andermans ondeugden. Het lamenteren over andermans feilen dient zo vooral de illusie van morele zelfverheffing.
| |
| |
Hier raken we aan de kern van deugd en deugdzaamheid. De pijler waarop al onze sociale interactie berust, is het principe dat men zich voortdurend beter voordoet dan men is. En hoe kun je dat eenvoudiger duidelijk maken dan telkens weer te wijzen op de tekortkomingen en fouten van anderen?
Overigens bedoel ik met ‘zich beter voordoen dan je bent’ ook vrijwel alle ambitie die mensen koesteren op cultureel, politiek of sportief gebied.
De tennisspeler die zich beter voordoet dan hij is en Wimbledon wint, is beter geworden dan hij was. Het verschil tussen schijn en werkelijkheid is hier opgeheven. De meeste mensen maken hun ambitie echter niet waar en zelfs zij die erin lijken te slagen, maken hun ambitie zelden volledig waar, en als zij hierin wel slagen, dan slechts voor korte tijd. Ook zij die slagen, ontkomen er niet aan om spoedig weer te veinzen.
Bovenal echter is ambitie, of het nu gaat om sport, kunst, politiek, wetenschap of handel, een arbeidsintensieve en risicovolle manier om je beter voor te doen dan je bent. De meest economische, dat wil zeggen de gemakkelijkste, minst risicovolle en minst arbeidsintensieve manier is het aan de kaak stellen van andermans ondeugden.
Wie eieren naar het huis van een pedofiel gooit, kan met een geringe investering bewijzen dat hij het kwaad bestrijdt en zelf dus goed en deugdzaam is. Meer dan de prijs van wat eieren en de tijd die het kost om ze te werpen is niet nodig. En het hoeven niet eens verse eieren te zijn.
Hoe abstracter de ondeugd, hoe beter, want hoe kleiner de kans dat degene die ergens tegen tekeergaat die ondeugd ook in zichzelf zou kunnen aantreffen. Wie geen hangjongere is of pedofiel, dan wel dit zorgvuldig verborgen heeft weten te houden, kan moeiteloos de hangjongeren en pedofielen als een groot maatschappelijk probleem bestempelen. Vandaar ook de behoefte de ondeugd een etnische identiteit te geven. Dit schept op een kosteloze wijze optimale duidelijkheid. Wie zonder zelf Marokkaans te zijn, beweert dat de ondeugd van Marokkaanse komaf is, voorkomt misverstanden.
Het wordt wel gezegd dat het alledaagse racisme wordt veroorzaakt door rancune, maar dat is een kortzichtige gedachte. Veel van dat alledaagse racisme komt voort uit de behoefte zich beter voor te doen dan men is. En die behoefte is niet alleen menselijk, maar zoals gezegd ook een pijler van het sociale leven. Wat dat betreft is het veinzen van deugdzaamheid hoogst deugdzaam.
Natuurlijk, veinzen heeft in onze samenleving, waarin de protestantse ethiek nog altijd sterker is dan de roomse, een slechte naam, maar in feite zijn wij niet minder dan verplicht om ons beter voor te doen dan wij zijn. Zo is onze samenleving nu eenmaal ingericht, anders handelen zou zelfdestructief en dwaas zijn.
Slechts in uitzonderlijke gevallen is veinzen werkelijk immoreel. Bijvoorbeeld als een loodgieter beweert een opleiding tot tandarts succesvol te hebben afgerond en vervolgens gaat zitten boren in de gebitten van andere mensen.
Maatschappelijk gezien is het ongewenst het kwaad in jezelf te zoeken. De Oostenrijkse filosoof Otto Weininger (1880-1903), homoseksueel en Jood, haatte niet alleen vrouwen, maar ook Joden en homoseksuelen. Hij maakte op jeugdige leeftijd een eind aan zijn leven. En de schaakkampioen Bobby Fischer, Amerikaan en Jood, haatte Amerika en Joden. Hij stierf in 2008 in Reykjavik aan nierfalen nadat hij geweigerd had zich te laten behandelen, omdat hij vreesde dat de cia de medicijnen had vergiftigd.
Hoewel sommige mensen ongetwijfeld zouden opknappen van een beetje zelfhaat, plaatst de rabiate zelfhater, zo hebben deze voorbeelden hopelijk duidelijk gemaakt, zich buiten de maatschappij. Terwijl het haten van anderen veelal jezelf midden in de maatschappij plaatst en veel nuttigs kan opleveren. Wie de haat tegen anderen met enige overtuiging uitdraagt, kan een carrière beginnen in de politiek of gelijkgezinden om zich heen verzamelen in het café of het verenigingsleven. De meest fanatieke voetbalsupporters blinken minder uit in het liefhebben van hun eigen
| |
| |
club dan het haten en verachten van de tegenstander.
Het sociale verkeer zal altijd weer langs de verachting voeren. Zeker, het komt af en toe uit bij vriendschap, en wat wij liefde noemen, en lust, en vermoedelijk ook schoonheid, maar de constructie van een eigen identiteit kan niet zonder de anderen, hoe verhuld ook, te verachten. Waar zelfrespect opduikt, wordt er altijd wel op iets of iemand neergekeken.
Het beschavingsproces heeft ons geleerd deze verachting te sublimeren, slechts op ironische wijze onder woorden te brengen of anderszins te verstoppen, maar dat betekent nog niet dat zij niet bestaat en niet wordt gevoeld door de mensen voor wie die verachting is bedoeld. Zelfs de christelijke leer, die onvoorwaardelijke naastenliefde centraal stelt, ontkwam niet aan het vervolgen van die naasten door middel van de inquisitie, en dat
| |
| |
was geen aberratie maar een noodzakelijk effect van de leer zelf. Wie het nastreven van universele liefde serieus neemt, moet de vermeende of echte vijanden van die universele liefde wel verachten, bestrijden en uiteindelijk verbranden.
Op dezelfde wijze moest eveneens het communisme, dat uiteindelijk een gemeenschap gebaseerd op broederschap en solidariteit hoopte te stichten, de vermeende of echte vijanden van die broederschap op grote schaal vernietigen.
Geen religie kan zonder ketters, geen levensleer zonder vijanden, geen moraal kan zonder een levendige voorstelling van het kwaad. En geen menselijke eigenwaarde zonder minachting van de ander.
Natuurlijk, er zijn mensen die hun eigenwaarde ontlenen aan hun prestaties, maar in de regel ontkomen ook zij niet aan een zekere minachting voor personen die niet net zo voortreffelijk uit de moederschoot zijn gekropen als zij.
Anders gezegd: zoals atoomenergie onherroepelijk ook atoomafval produceert, zo produceert al het menselijke sociale verkeer ook grote hoeveelheden verachting. Dat moraalfilosofen hier in de regel weinig oog voor hebben, betekent dat zij niet zozeer dienaren zijn van de waarheid als wel dienaren van een utopie. Het zou ook kunnen dat zij er gewoon een sardonisch genoegen aan beleven om hun volgelingen om de tuin te leiden.
Nogal wat hedendaagse moraalfilosofen worden niet moe ons te vertellen dat de huidige democratie zich in een crisis bevindt omdat burgers tot consumenten zijn verworden. Dit is niets anders dan alweer een poging een abstract kwaad te bestrijden in de hoop zelf een beetje goed te lijken.
Nu zijn wij allemaal burgers en consumenten, maar zonder dat het met zoveel woorden wordt gezegd, begrijpen wij dat daar waar ‘consumentisme’ tot probleem wordt verklaard, onderscheid wordt gemaakt tussen goede en slechte consumenten. Slechte consumenten zijn mensen die ‘slechte’ dingen kopen die ze niet nodig hebben en die op ‘onverantwoorde’ wijze zijn geproduceerd, terwijl degene die het consumentisme verkettert uiteraard alleen ‘goede’ dingen koopt die hij echt nodig heeft en die op verantwoorde wijze zijn geproduceerd. Het verval van de samenleving ligt niet aan hem; het kwaad schuilt in de ander.
Van belang is hier het woordgebruik. Het ‘op verantwoorde wijze geproduceerd’ klinkt deugdzaam, maar kan alles betekenen en betekent dus niets. De bestrijders van de ondeugd hebben deze woordkunst geperfectioneerd: het vermogen deugdzaam te spreken zonder iets te zeggen.
In vroeger tijden zouden de bestrijders van de ondeugd de burger hebben opgeroepen tot kuisheid. In plaats van het oude ‘houd op met neuken’, dat tegenwoordig in de meeste kringen slechts hoon opwekt, beperken ze zich tot ‘houd op met consumeren.’ Die uitspraak lijkt respectabel en klinkt bovendien zoveel diepzinniger dan het propageren van kuisheid.
Overigens is er een grote overeenkomst tussen het fulmineren tegen neuken en tegen consumeren. Achter alle (vermoedelijk gespeelde) morele bezorgdheid over het wel en wee van de samenleving en de wereld gaat de aloude angst schuil dat de ander meer geniet dan jij. Niet alleen is het bestrijden van andermans ondeugden een vrijwel kosteloze mogelijkheid om je beter voor te doen dan je bent, ook kun je op moreel hoogstaande wijze je jaloezie onder woorden brengen.
Dit verklaart waarom de uitspattingen van de voormalige Italiaanse premier Silvio Berlusconi zo uitvoerig uit de doeken werden gedaan in de media. Op die wijze konden wij van zijn uitspattingen genieten om er vervolgens onze afkeuring over uit te spreken. Aldus hoefden wij niet zo jaloers te zijn dat wij minder genoten dan hij.
Ongetwijfeld zullen er mensen bestaan die uit waarlijk nobele motieven tegen een of ander kwaad ten strijde trekken. Maar Gandhi en Mandela worden niet voor niets beschouwd als extreem uitzonderlijk. Laten we niet vergeten dat de meeste mensen de ondeugd slechts bestrijden zolang hun dat geen risico oplevert en niet al te veel tijd of geld kost.
| |
| |
De bestrijding van ondeugd heeft veel te maken met de eigen reputatie. En het belangrijkste onderdeel van het sociale kapitaal dat wij allen bezitten is onze eigen reputatie, onze goede naam. Zoals Adam Smith al in 1759 in zijn The Theory of Moral Sentiments schreef, kan één misstap onze reputatie voor altijd vernietigen, terwijl een enkele goede daad er weinig tot geen invloed op zal hebben.
Wij zijn derhalve gedwongen ons voortdurend beter voor te doen dan wij zijn, zonder daarbij van al te opzichtige leugens gebruik te maken. Als wij zouden worden betrapt op een leugen, zouden wij onze goede naam verliezen.
De kern van de Amerikaanse droom is de gedachte dat wie zijn goede naam op plek a heeft verloren op plek b met een schone lei kan beginnen. Emigratie moet ook niet zelden worden begrepen als een poging opnieuw te beginnen, om te ontkomen aan een slechte naam, die bijvoorbeeld is opgelopen door overtreding van de wet in het land van herkomst. Hoewel het achterlaten van een misstap in tijden van het internet steeds moeilijker is geworden. Ons verleden achtervolgt ons meer dan ooit, als een hardnekkige luizenplaag waarvan wij ondanks grondig wassen maar niet afkomen.
Vooral publieke persoonlijkheden functioneren bij de gratie van hun reputatie. Hoewel Dominique Strauss-Kahn is ontkomen aan gerechtelijke vervolging in New York - er hangt hem nog een civiele rechtszaak boven het hoofd en een rechtszaak in Frankrijk - kan niemand ontkennen dat de reputatie van hem geschonden is. Had Strauss-Kahn de avond voor hij zich had vergrepen aan het kamermeisje - ik laat in het midden of hij haar heeft verkracht of niet - één, vijf of misschien wel twaalf prostituees in zijn suite laten komen, geld speelde in zijn geval nauwelijks een rol, dan was zijn reputatie vrijwel smetteloos geweest en was hij nu wellicht presidentskandidaat van de socialisten in Frankrijk. Van een goed hotel mag men inzake prostitutie immers discretie verwachten.
| |
| |
Een moraalridder zal ongetwijfeld beweren dat ze gestraft zijn aangezien een getrouwde man zijn vrouw trouw moet zijn, maar die is dan blind voor de kern van de zaak. Het was niet het najagen van genot dat deze mannen ten val heeft gebracht of schade heeft berokkend, het was hun onvoorzichtigheid, hun overmoed.
Uit betrouwbare bron weet ik dat een voormalige minister van Buitenlandse Zaken uit een buurland met enige regelmaat prostituees in Amsterdam bezocht. Uiteraard waren er ook genoeg prostituees in zijn eigen land te vinden, maar hij wilde geen risico's nemen en liet zich door zijn chauffeur eens in de zoveel tijd naar Amsterdam rijden om daar het genot te zoeken.
Hij was kortom voorzichtig genoeg en handelde zo niet alleen praktisch maar ook moreel gezien juist, want hij heeft vrouw en kind, van wie hij ongetwijfeld veel houdt, een schandaal bespaard. Zijn reputatie is tot op de dag van vandaag uitstekend, zijn deugdzaamheid is zonder kreukels.
De moraalridder merkt nu op dat het beter was geweest als voornoemde minister helemaal niet naar de hoeren was gegaan. Dat is ongetwijfeld waar, maar het is evenzeer waar dat wie de kans op ondeugd radicaal wenst te minimaliseren, er goed aan doet zo snel mogelijk na de geboorte zelfmoord te plegen.
Niet hun egocentrische onverzadigbaarheid valt mannen als Strauss-Kahn te verwijten, hun egocentrische onverzadigbaarheid is de onze, maar hun hybris.
Het inzicht van de Schotse verlichtingsfilosoof David Hume dat de rede de slaaf is van de hartstocht lijkt mij nog altijd onomstreden. Wij zijn slaven van onze hartstocht, zij het niet fulltime. Onze economie zou ook instorten als aan die slavernij een eind kwam, want de kapitalistische economie kan alleen bestaan dankzij het redeloos najagen van genot en de sublimatie van seksueel verlangen door middel van de aanschaf van consumptiegoederen.
Wel kunnen wij ons tegenover onze hartstochten opstellen als een ervaren ruiter tegenover zijn paard. Hij weet dat het paard zijn dag niet kan hebben, dat het wild kan worden, maar zijn ervaring en zijn behoedzaamheid zullen in de meeste gevallen de ergste ongelukken voorkomen. Daarom zei ik dat de rede niet fulltime de slaaf is van de hartstocht.
Publieke personen, maar ook gewone burgers, dienen hun uitspattingen wel te organiseren alsof het geheime militaire operaties zijn. Zij moeten de woorden van kolonel Lucas aan het begin van de film Apocalypse Now goed in hun oren knopen. Kolonel Lucas geeft een kapitein opdracht een man te vinden en uit te schakelen. Daaraan voegt hij toe: ‘You understand, Captain, that this mission does not exist, nor will it ever exist...’
Hoe meer personen op de hoogte gebracht worden van een geheim hoe chanteerbaarder wij worden. En hoe chanteerbaarder wij zijn, hoe kwetsbaarder de schijn van onze deugdzaamheid wordt en hoe gemakkelijker wij gedwongen kunnen worden immoreel te handelen.
Hieruit volgt onherroepelijk dat de stelling dat wij mensen erop gericht zijn om ons beter voor te doen dan wij zijn, om onze reputatie hoog te houden, dient te worden uitgebreid. Wij waken eveneens over onze goede reputatie door te zwijgen over dat gedeelte van ons leven dat niet in overeenstemming is met onze reputatie. Zonder daarbij nadrukkelijk te liegen uiteraard, want dat zou onaanvaardbare risico's inhouden.
Als wij niet liegen maar op geraffineerder wijze de waarheid verhullen, lijken wij niet alleen moreler maar zíjn wij dat waarschijnlijk ook. Wij besparen immers onze naasten pijn en een schandaal en besmetting met onze ondeugden. Zie het voorbeeld van de minister uit het buitenland.
Natuurlijk beweer ik hier niet dat alles is toegestaan of goed valt te praten, zelfs niet als het goed verborgen blijft. De man die genot beleeft aan het doden van zijn medemensen is een immorele seriemoordenaar, ook al worden zijn daden nooit onthuld.
Het sociale kapitaal ‘reputatie’ wordt vergroot door dat andere sociale kapitaal: macht. Mis- | |
| |
schien moeten wij reputatie zelfs beschouwen als een vorm van macht.
De beroemde uitspraak van Henry Kissinger dat macht werkt als een groot afrodisiacum, is onverminderd geldig. Macht laat niet alleen het eigen hart maar ook de harten van anderen sneller kloppen.
Niet iedereen is te koop, dat is waar. Maar zij die niet te koop zijn, zijn in de regel te huur. Er zit een grijs gebied tussen verleiden en kopen, en vrijwel niemand kan met zekerheid zeggen waar het een begint en het ander ophoudt.
Elke menselijke relatie is een vorm van een transactie. Fanatieke romantici zullen ontkennen, maar hun tegenspartelen is zinloos. Romantische ideeën zijn nuttig, zeker, en wie geen romantiek heeft gekend is intellectueel en emotioneel gezien een maagd gebleven, maar romantiek mag geen excuus zijn voor het geloven en verspreiden van onwaarheden.
Zelfs de ouderliefde, het universele symbool van belangeloze en onvoorwaardelijke liefde, is minder belangeloos dan dikwijls wordt aangenomen. Veel ouders verwachten stiekem of minder stiekem iets terug van hun kinderen voor alles wat ze voor hen hebben gedaan, al is het maar trots en voldoening. Zij investeren in hun kinderen zoals een tuinder investeert in de bomen waar hij ooit van hoopt te eten.
Ook de motieven om kinderen te nemen, ik gebruik bewust het woord ‘nemen’, zijn minder altruïstisch dan vaak wordt vermoed. Een ex-vriendin van mij wilde een kind om haar eenzaamheid te bestrijden. Ik stelde mij op het standpunt dat ik haar eenzaamheid heel goed alleen kon bestrijden zonder de hulp in te roepen van een roedel kinderen, maar zij meende dat het niet zonder hulptroepen ging en beëindigde de relatie.
Kort samengevat werken er wat betreft deugdzaamheid twee tegengestelde krachten in ons. Aan de ene kant doen wij ons beter voor dan wij zijn en wij bewaken onze reputatie als een kostbare schat, aan de andere kant worden wij geteisterd door redeloze begeerte waardoor wij voortdurend dingen willen doen die onze reputatie ernstig in gevaar kunnen brengen.
In een alledaags mensenleven zijn, zoals gezegd, een goede planning, een efficiënte uitvoering en het vermogen een geheim te kunnen bewaren noodzakelijk voor een deugdzaam bestaan.
In de religie en de filosofie heeft men andere oplossingen gezocht. Waar veel godsdiensten prediken dat alle verlangens (behalve naar het ware geloof) onbevredigd gelaten dienen te worden, komt de stoïcijnse levenshouding neer op het standpunt dat er geen wezenlijk verschil tussen het bevredigde en onbevredigde verlangen bestaat.
Hier zit iets in. Wie heeft geleerd onverschillig te staan tegenover zijn eigen verlangen en zijn eigen lot heeft zichzelf inderdaad in zekere zin bevrijd. Hij is nagenoeg onkwetsbaar. De keerzijde van de stoïcijnse filosofie is echter dat het verschil tussen leven en dood zo klein wordt gemaakt dat het op een gegeven moment kan lijken dat je al gestorven bent terwijl je nog leeft.
Het christendom heeft het principe van het piramidespel verfijnd en ingezet om de mens over te halen niet alleen verlangens te verzaken, maar actief goede daden te verrichten. Voor kuisheid en soberheid zal men dan ooit rijkelijk worden beloond, luidt de hoop. En als de beloning in het toekomstige leven uitblijft, dan heeft men in elk geval in dit leven het dubieuze genoegen gesmaakt kuis te zijn geweest.
Zelf stel ik voor om te kiezen voor de meest praktische en vermoedelijk ook de meest morele oplossing. Een deugdzaam leven is een dubbelleven. Alleen de waarlijk fantasielozen moeten het zonder een dubbelleven stellen, en laten we er maar van uitgaan dat zij tot een kleine minderheid behoren. Zonder fantasie kan de deugd niet eens bestaan.
Wat we geacht worden onder de deugd te verstaan, is inmiddels duidelijk. Hoe belangelozer de deugd, hoe deugdzamer de deugd is. Bernard Mandeville noteerde al omstreeks 1700 dat alle filosofen het erover eens zijn dat er geen deugd kan bestaan zonder zelf- | |
| |
verloochening. Als wij beschaving begrijpen als het zo effectief mogelijk propageren van deugdzaamheid zonder daarbij van al te onbeschaafde middelen gebruik te maken, dan moeten we erkennen dat er geen beschaving kan bestaan zonder voortdurende onderdrukking van onze meest fundamentele driften en verlangens. In naam van de beschaving mogen wij mensen conditioneren met behulp van straffen en beloningen.
In hun geestdriftige aanbidding van de zelfverloochening vinden religieuzen en seculieren gemeenschappelijke grond. Een dame die een blinde niet alleen helpt met oversteken, maar hem ook nog even thuisbrengt en zijn boodschappen uitpakt, dat wordt door iedereen enorm gewaardeerd. Dat diezelfde dame in het ziekenhuis als verpleegster dagelijks de luiers verschoont van patiënten geldt als veel minder deugdzaam, want zij krijgt er immers voor betaald.
Zo dient in onze ogen vriendschap ook gespeend te zijn van elke berekening, en dat geldt nog veel sterker voor ware liefde. Die deugt pas als zij vrij is van alle eigenbaat. Nooit worden wij verliefd omdat het lichaam van de ander onze lust opwekt of omdat de maatschappelijke positie van ons liefdesobject goed past bij onze carrièreplanning, nee, liefde is altijd die sprakeloze je ne sais quoi. De vraag waarom het uiterst zeldzaam is dat iemand met een academische opleiding een relatie begint met een werkloze bouwvakker laten wij liever onverklaard, het zou ons heilige geloof in de belangeloze liefde in gevaar brengen.
Zo is deugd de vijand van de rationaliteit. Als rationaliteit betekent binnen de grenzen van de wet onze eigen belangen zo goed mogelijk nastreven, dan zijn wij er volledig op getraind die rationaliteit althans voor het oog van de wereld te laten varen. Eigenlijk eisen wij dat in ieder van ons een Don Quichot huist die het kwaad bestrijdt en het goede nastreeft, uitsluitend omwille van de meest nobele oftewel belangeloze motieven.
Het geloof in altruïsme blijft absurder dan het geloof in God. God komen wij immers nooit tegen, mensen wel.
Ik twijfel niet aan de schoonheid en waarheid van de kantiaanse opvatting dat ieder mens een doel op zich is en geen middel mag zijn. Maar het kan toch niemand zijn ontgaan dat onze medemensen als middelen fungeren. Van de caissière via de ober tot de docent, zij zijn middelen in de voortgang van ons leven. En kunnen we in een gezin de vader en de moeder niet ook als middelen beschouwen, en in de liefde onze partner?
De mens is, tot wederzijds gemak en genot, een haardroger, een stofzuiger, een oppas, een koekenpan, een dildo en een afwasmachine. In gemankeerde of minder gemankeerde hoedanigheid, en zonder garantie bovendien.
Waar de ander ook voor dient, en terecht legt Adam Smith daarop de nadruk, is het schenken van erkenning, genegenheid, misschien zelfs liefde, laten we deze drie zaken in een woord samenvatten: goedkeuring.
Niets is daarom minder waar als bekende persoonlijkheden in interviews roepen: ‘Ik heb schijt aan alles en iedereen.’ Zelden klinkt de roep om erkenning zo smartelijk als die uitroep.
Wij mensen snakken naar erkenning. Al is het maar in de vorm van een glimlach van een caissière of het praatje met de conducteur.
Precies dit snakken weerhoudt ons in de meeste gevallen ervan de ander uitsluitend als instrument te behandelen. Wij gunnen de ander een glimlach omdat wij steeds weer op goedkeuring en instemming van die ander zitten te wachten. Ons snakken naar erkenning redt ons van de grootste onrechtvaardigheid en hardvochtigheid, het is de bron van alle deugdzaamheid.
Voor alle duidelijkheid, wie nu denkt: de heer Grunberg vindt de mens een slecht, laaghartig en amoreel wezen, heeft mij volstrekt verkeerd begrepen. Ik probeer slechts te betogen dat vanzelfsprekendheden in het maatschappelijk verkeer minder vanzelfsprekend zijn dan ze lijken. Het bestaan van empathie zal ik niet ontkennen, alleen psychopaten kennen geen empathie, of hanteren wellicht een andere interpretatie van empathie dan wij. Maar feit blijft dat wie empathie voor persoon a voelt, voor persoon b uiterst hardvochtig
| |
| |
kan zijn. Op empathie kunnen we ons niet verlaten.
Indien u denkt dat ik pleit voor onbeteugelde bevrediging van alle verlangen en voor ongeremd hedonisme, heeft het evenzeer mis. Het schaamteloos tentoonspreiden van hedonisme heeft iets onaangenaams. Wie weleens door de zaterdagbijlage Lux van NRC Handelsblad bladert, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het eigen genot een hobby is voor oppervlakkige geesten. Dat dezelfde krant ons nu ook nog elke maand op het glanzende supplement De Luxe trakteert, zegt veel over het wederzijdse onbegrip tussen hoofdredactie en werkelijkheid.
Het persoonlijke genot kan maar beter onzichtbaar blijven. Een kleine besloten club van genieters die een of twee keer per week in het geheim samenkomen, dat zou het beste zijn.
Toch is ook het genot niet onze vijand.
Wij zouden in het maatschappelijk verkeer moeten vertrouwen op de wens om goedkeuring te vinden in andermans ogen. Dat zal doorgaans iemand weerhouden van al te onbeschaamde schofterigheid. De hang naar andermans goedkeuring zal ervoor zorgen dat een ander op min of meer legale wijze van mij probeert te krijgen wat hij wil hebben - en vice versa.
Aldus ontstaat een wederzijdse balans van eigenbelang die in ieders belang is. Het najagen van de deugd of het bestrijden van andermans ondeugd, wat zoals duidelijk mag zijn in de meeste gevallen op hetzelfde neerkomt, is veelal het begin van onrecht, een uitnodiging voor een bloedbad, op zijn minst de legitimatie van minachting en haat.
Iedereen heeft wel iets te verkopen wat een ander wil hebben. Ook de bedelaar zonder armen en benen langs de kant van de weg heeft ons iets te bieden: de mogelijkheid ons een beter mens te voelen als wij een stuiver in zijn bekertje werpen. Dat wij hem iets te bieden hebben, spreekt voor zich: geld, een glimlach, de schijn van wellevendheid door hem niet de stad uit te jagen - en misschien zelfs meer dan dat.
In de onderhandelingen over dergelijke intermenselijke transacties, die voortdurend al dan niet en in diverse vormen tot stand komen, en de ernstige frivoliteit waarmee dit sociale spel wordt gespeeld, daarin schuilt de ware menselijkheid.
| |
| |
|
|