hun daad kon confronteren door ze in een ruimte te zetten met hun geprepareerde slachtoffer.
Dood was dood, dat zeker, maar waarom niet daar gebruik van maken in het leven?
Dat dacht ook de universiteit, die na een aantal jaar besloot het gedroogde hoofd tussen Benthams voeten te plaatsen, daar waar je het niet verwacht. Zo is het leven. Zo is de dood.
Volgens de universiteit zelf is het een broodje aap dat het hoofd diverse keren is weggenomen door studenten van een rivaliserend college, om de hoofdrol te spelen in studentikoze grappen. Een hardnekkig gerucht wil dat er mee gevoetbald is, en dat er ooit tien pond losgeld is betaald.
Wie te lang naar menselijke onderdelen kijkt, krijgt verlangens die hij daarvoor niet had. Iemand besloot dat het hoofd in een kistje moest. Dat kistje wordt met vier verschillende sleutels op slot gedraaid. Zo blijft alles langer behouden.
Als kind kon ik nooit beslissen wanneer ik mocht beginnen aan het varken van marsepein, dat eigenlijk te mooi en te lief was om op te eten. Dus bleef het staan en werd het langzaam hard, werd langzaamaan het folie dof, kwam langzaam maar zeker een witte waas over het varken, een witte waas aan de binnenkant van het folie, werd het varken minder mooi en lief. Op die manier had je er langer wat aan, maar geen plezier.
Soms is er een insect dat ontdekt dat er heerlijke negentiende-eeuwse kleren te vinden zijn in een kast op wieltjes, ergens in de gang van een universiteit. Dan komt er iemand die voorzichtig de kleren uittrekt, ze behandelt met gif, en ze weer aantrekt. Het skelet is nog olieachtig, de botten zijn gelig - niet zoals in de woestijn, gebleekt, kaal, maar een beetje vettig, ze ruiken ergens naar, naar wat is niet duidelijk, bot, dat zal het zijn.
Nooit is Bentham precies dezelfde als voor de behandeling.
Altijd verliest hij een haar van zijn wenkbrauw, valt er roestig poeder van de scharnieren in zijn elleboog.
In de loop der jaren heeft men zijn benen steeds minder wijd gespreid.
Zijn wandelstok steekt soms onder zijn rechterbeen, soms onder zijn linkerbeen.
De rechterhand ligt telkens ergens anders.
Soms zit hij met zijn benen dicht opeen, alsof hij een kind verwacht dat even op zijn schoot plaats wil nemen.
's Nachts gaan de deuren van de kast dicht. Misschien dat hij dan zijn ogen sluit.
‘Quo vadis (i)’ van Vrouwkje Tuinman verscheen in Hollands Maandblad 761 (april 2011)