sinaasappelsap dronk en poffertjes met aardbeien at om de honger te stillen en we daarna douchten en de krant lazen en nog weer later kochten we druiven en wijn bij de Turk en gingen naar het park en ik denk aan hoe mijn ellebogen en knieën nat werden van de vochtige aarde onder ons en hoe jouw neus zich samenknijpt bij je lach hoe dichtbij jouw lichaam onder mij en altijd voel ik dan weer hoe je met je benen schopt als je klaarkomt, ja roept, ja, en kreunt en ik mijn hand niet meer durf te bewegen en hoe dicht je bij me bent hoe diep in mij, en dat je dat alles nu met een ander deelt.
Blijkbaar heb jij dat niet nodig.
Blijkbaar heb jij mij niet nodig. Niet meer, nooit meer.
Anders was je hier wel geweest, nu, en aten we poffertjes met aardbeien.
‘Weet je wat ik zo lekker vind,’ zei Laura dit weekend na de seks. Ze lag op haar rug, een arm onder haar hoofd, en keek naar het plafond. ‘Hoe ontspannen je nu bent.’
Ik lag onder de warme deken, mijn vingers zaten in elkaar verstrengeld, en ik dacht aan jou. Wat is dat toch, dacht ik, dat je ergens kunt zijn waar je niet bent? Ik draaide op mijn zij. Ik keek naar het maanlicht op Laura's jonge huid, naar de botten bij haar heupen, die brede kaak. Ze heeft een lijf, een huid... Een negentienjarig meisje.
Alle vrijgezelle meisjes in Amsterdam zijn negentien jaar oud.
Alle vrijgezelle vrouwen willen kinderen.
Iemand om voor te zorgen.
Ik weet dat nu.
Lief, kom naar huis. In godsnaam.
Misschien dat je het missen van je lief wel kunt vergeten of verzachten of weg doen gaan door, ik weet het niet, door te haten, of door vele andere geuren in je bed te verzamelen, door met je handen door verschillende kleuren haren te gaan. Door tussen andere benen te verdwijnen. Andere lippen te kussen, die de hare niet zijn.
Een ander paar handen en een ander paar ogen te ontmoeten.
Maar als het iemand is, moet jij het zijn, Franca, die onder mij ligt en naar dit plafond kijkt.
Deze stad heeft zo veel mooie vrouwen. Er moet er nog één rondlopen die een vuur kan bouwen, mijn wil breken kan, mij redden kan.
Ik heb het er vaak over met Johan.
Heus, ze moet er zijn, zegt hij dan.
Ik heb berichten gestuurd naar meisjes die ik voor jou liefhad. Ik heb vorige week met Isabel thee gedronken, Lisa en ik sms-en voortdurend, maar ook daar gebeurde het niet.
Milena blijft maar mailen, ook nu nog. Ik open haar berichten niet eens meer.
‘Sorry,’ stuurt ze dan, na een lange nacht. ‘Ging iets goed mis.’
Dan is Laura er nu ook nog.
Mijn kop wil je laten gaan, maar mijn lijf wil er niets van weten. Mijn geest heeft afscheid genomen, mijn hart houdt je vast als een verkrampte vuist. Het is de rigor mortis van liefde.