Mijn vriendin vond me naïef en zei dat ik beter ontslag kon nemen. Ik had een beter idee: doorzetten en alle kansen grijpen om hogerop te komen. Daarom kwam de klus als geroepen.
De PowerPointpresentatie spookte nog door mijn hoofd toen ik de dag na de instructiebijeenkomst de P-buurt in trok. Ik was bewapend met een tas vol enquêteformulieren, een dosis goede moed en een flinke lunch (bestaande uit zes belegde boterhammen, een appel en een flesje sinaasappelsap). Het lunchpakket had ik meegekregen van mijn vriendin, maar alleen God weet waar de goede moed vandaan komt die elke ochtend in mij neerdaalt.
Terwijl ik mijn fiets parkeerde tegen een lantaarnpaal maakte ik een eerste sociologische analyse van de wijk. Het is juist mijn geluk dat hier veel werklozen wonen, dacht ik. Die zijn tenminste thuis.
Dat klopte. De bewoner van de begane grond van nummer één in de J-straat deed open.
‘Goedemorgen meneer,’ zei ik zo enthousiast mogelijk. ‘Ik ben Joris van de gemeente en ik bel aan om uw geluk te peilen. Heeft u een minuut om een paar vragen te beantwoorden?’
Dit waren de verplichte openingswoorden die we geleerd hadden op de instructiebijeenkomst. Bondig en begrijpelijk, in het kader van heldere communicatie naar de burger toe.
‘Huh?’ zei de man. Het was geen woord maar een klank vanuit een volle mond. Dit interpreteerde ik als de optie ‘niet begrepen’, zodat ik door kon naar de volgende zin die ik uit mijn hoofd had geleerd: ‘De gemeente geeft veel om het geluk van de burgers. Wij bellen bij iedereen aan om te onderzoeken hoe gelukkig u bent. Heeft u een minuut om een paar vragen te beantwoorden?’
‘Ben aan het eten,’ zei de man, wat ik al vermoedde. ‘Probeer later nog maar es.’
Hij klapte de deur dicht en op mijn lijst vulde ik code 3 in, voor ‘geen tijd’.
Zijn bovenburen reageerden niet op de bel; dat was code 2: ‘niet thuis’. Terwijl ik naar de derde etage klom, merkte ik dat in het trappenhuis een geur hing waarin ik zweet, urine en afval duidelijk kon onderscheiden en de overige elementen niet wilde weten. Maar deze dag was het niet mijn taak hierover een oordeel te vellen.
De bewoonster van de derde verdieping deed direct de deur open. Na mijn introductie bleef ze mij zwijgend aanstaren, zodat ik snel de hamvraag kon stellen: ‘Hoe gelukkig bent u gemiddeld? Op een schaal van 1 tot 10 alstublieft.’
De vrouw haalde diep adem.
‘Mijn eerste man is er met mijn zuster vandoor gegaan,’ zei ze met schorre stem. ‘Mijn tweede man heb zich doodgedronken. Mijn ouders zijn vorig jaar allebei gestorven. Ik ben alleen.’
‘Dus...,’ zei ik aarzelend, ‘een 4 misschien? Ik mag namelijk alleen een cijfer als antwoord accepteren.’
‘Ik word helemaal gek van de onderburen, ben je daar al geweest? Volgens mij zitten ze daar pornootjes te filmen. Ik word er helemaal gek van.’
‘Ik noteer wel een 4 voor u. En uw ongeluk dan mevrouw, hoe groot is die, ook op een schaal van 1 tot 10?’
Ze keek me recht in de ogen.
‘Ik zeg net, mijn eerste man heb me verlaten. Heb je stront in je oren?’
‘Eeeuh, nee,’ zei ik naar waarheid en toen ze de deur begon dicht te drukken,