Bestijg de trein niet zonder uw valies met dromen.
Geluk is een defect aan het noodlot.
Gepluimd, gepelst, of zomaar zwemmen in een zwembroek.
Veenplas smoorde doodsvlam in het poelwier.
Weerbeeld in 't spiegelgras gloeit van hunk'ring.
Teerheid van eenzame toppen wordt ijzig omkorst.
Weerom veroorzaakt volksvloek oproer.
Weerloos legt ze hem neer en zij liefkoost.
Weervoer met veel grendels, maar één uitloop!
Steenbruin was de volle kop van de wijnboer.
Eiland, o der zaligen domein!
Feiten zijn heilig.
Heimwee overleeft de vloedstorm.
Heimlijk geurt immer de moerstruik.
Seizoen der vergelijkende trap brengt een drinkbus.
Spinrag ruwgeklonken in de tuin werd steeklig.
Iris is hier geweest.
Triomf na verkwikt geluk schenkt genot.
Viool speelde die kerel met veel fierheid.
Gitsnoer zong in de nacht heel roestig.
Vriendin hielp mij ontsnappen met haar strijdlied.
[pagina 39]
[p. 39]
Sierlijk hempje van dunne zij wappert omhoog.
Diersnoet zat die dag vol pluimpluis.
Sierlucht verzekerde ons reinheid.
Hieruit vloog ineens de reisduif.
Stijfzwart katoen is beter dan fluweel.
Grijsaard moest afdalen door de vunsheid.
Twijfel is wreder dan de ergste waarheid.
Wijsheid is voor de ziel wat gezondheid is voor het lichaam.
IJzig scherp is het mes dat mij doorboort.
Pijnlijk zou voor mij haar wezen wezen, want zo heerlijk.
Rijkdom is een goede dienaar.
Bijtzucht verschijnt, zichtbaar en tastbaar.
Zodra de dag verscheen werd het een dreigbrief.
Opeens hoorden wij een fluitsein.
Schomling kwijnt achter stofdorp eindloos.
Ontviel hun doel de grijsgroene voortijd?
Gordijn van pluimen verborg de vleitaal.
Volluk! Is daar iemand?
Zojuist vertelde ik dit mijn huisarts.
Doodgaan is de kunst van levende beelden.
Doodskleed is voor betreurde mummie.
Doodsrit, gaat dwars door de Jura!
Doorpriem hem 't hout dat hem neerdrukt.
Hoogmoed neemt zoveel plaats als domheid inruimt.
Koortslucht woei uit moer, uit kustwier frisheid!
Vooruit, geen tijd maar een kabel, een eindpunt.
Toegang der diepste schachten zit vol rumoer.
Woekraars zagen toen reeds lijkbleek.
Hoeveel vrouwen, hoeveel kinderen, zijn vermoord?
Koeweit bevat heel weinig heigrond
Schroefschijf spat vertroebeld op de vliegtocht.
Toevlucht vond de man tenslotte in een rijtuig.
Gruwzaam wordt gezicht en bezinning schriklijk.
Gruwlijk waart zij voorbij door de zijpoort.
Rustloos ben ik immer als ik iemand doodsla.
Tumult maakt dat ik uitkijk.
Luchtruim verkrankt mij streelziek.
Juichte ik in opzwaai met mijn ontboeide knieën?
Luidkeels gilt Wien Neerlans Bloed begint te zingen.
Muisstil wachten in mijn chaos.
Schuimstriem is het die u waarschuwt.
Pluisdons zwier ik in de maanglans.
Waarom is de titel Vriesdiep? Omdat Hendrik de Vries van alle Nederlandse dichters die ik hierboven misbruikte het vaakst zijn regels begint en eindigt met een tweelettergrepig woord, waarbij hij mijn dertien klinkers gebruikt. Dertien keer dertien is honderdnegenenzestig. Daarom staan er honderdachtenzestig klinkers-verschillende woorden aan de twee uiteinden van de vierentachtig regels. Over blijft een woord met twee ie-lettergrepen: Vriesdiep.