lander. Ze zeiden dat ze van de sociale dienst waren. Ik vroeg ze natuurlijk om een legitimatie, en die overhandigden ze me en alles klopte, ze waren wie ze zeiden dat ze waren.
‘Kom dan maar binnen,’ zei ik.
Die twee mannen zaten aan mijn koffie. Ik vertelde over mijn val van een paar weken geleden, en dat de buurvrouw voor me zorgt, dat ik nauwelijks mijn huis uit kan.
‘Maar begrijpen wij het nou goed en bent u een bedrijf begonnen?’
‘Nee, dat is onzin,’ zei ik.
‘U heeft zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een bedrijf in oprichting, in...’
‘Saucijzenbroodjes,’ vulde ik aan, ‘de beste van de wereld.’
‘En u heeft ons daar niet van op de hoogte gebracht?’
‘Waarom zou ik?’
‘Misschien omdat u een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft?’
‘Ik ben ziek heren, doodziek.’
‘Mogen wij uw bankpapieren zien, meneer Zonders?’
En daar ging het dus mis, toen, daar in mijn woonkamer, op míjn bank, nippend aan míjn koffie, zat de misgunning van mijn geluk. Eerst deed ik nog of ik naar mijn afschriften zocht, en die neger liep de hele tijd achter me aan, alsof hij bang was dat ik mijn bankpapieren door de wc zou spoelen zoals ze in films cocaïne door de wc spoelen. Net op tijd ging de telefoon en gelukkig was het mijn broer die in Boston woont.
‘Hoe gaat het met het onderzoek?’ sprak ik hard door de kamer.
Mijn broer begreep er natuurlijk niets van, maar praatte gewoon door, hij kent me.
‘Heb je het medicijn om kanker te genezen al uitgevonden? Ja? Ben je er bijna?’ zei ik en met de hand op de hoorn tegen de twee indringers: ‘Mijn broer doet onderzoek naar een medicijn tegen kanker, dat zouden jullie ook moeten doen in plaats van doodzieke mannen zonder haar lastig te vallen!’
Ik wees hierbij naar mijn hoofd.
Het moment dat de twee mijn huis verlieten, was een memorabel moment. Ze gaven me een hand en zeiden dat ik volgende week langs moest komen om mijn bankpapieren te laten zien, en toen gebeurde er iets dat ik nooit meer zal vergeten: de neger maakte een handgebaar, een vinger liet hij door de lucht gaan, en hij zei op dreigende toon: ‘Meneer Zonders, u moet alles beter op orde brengen, anders krijgt u problemen.’
Binnen heb ik hun namen opgeschreven, om goed te onthouden, voor het geval me iets overkomt.
Toen ze weg waren, heb ik nog een tijdje op mijn bank gezeten met een glas champagne om te vieren dat ze weg waren, daarna at ik een saucijzenbroodje en toen heb ik mijn jas aangetrokken. Ik weet niet precies waarom ik vervolgens deed wat ik deed, maar ik deed het gewoon. Ik reed met mijn autootje dwars door het Vondelpark en nam de eerste de beste uitgang, en die was op het kruispunt Amstelveenseweg-Overtoom. Ik stond een tijdje stil en toen ik naar de overkant keek, snapte ik het opeens.
Met grote vaart stak ik over, parkeerde tegen de pui van een dure zaak met meubels en huishoudelijke artikelen, stapte uit, duwde met mijn stok de deur open en liep naar binnen.