Zelden is een verscheiden aangezegd met een eigentijdser overlijdensbericht. In elk geval weten we het nu zeker. Het essay in Nederland is dood, zo dood als een deurnagel, als een pier, als het onderwerp van een subsidieregeling.
Nee, nee, dit is dan ook geen essay, laat staan een column tegen het fonds, en zeker niet alweer een entrefilet gericht tegen de werkbeurzen die het fonds elk jaar verdeelt onder al dan niet behoeftige schrijvers. Hier staat geen kwaad woord over de eerste boreling van de nieuwe subsidieregeling. De Kousbroeklezing van K. Schippers, die begin april werd uitgesproken op initiatief van De Gids en NRC Handelsblad, en ook in beide periodieken is gepubliceerd, was het eerste gesubsidieerde Kousbroek Essay in de reeks. En nee nee, u hoort nu geen gemonkel dat een lezing plots een essay is geworden, noch hoort men enige twijfel of K. Schippers wel ‘stimulans’ nodig heeft om een lezing over Kousbroek te houden, noch ziet men aarzeling of hiermee nu het genre is ‘vernieuwd’ dan wel ‘verder ontwikkeld’ en al evenmin duikt de vraag op of het inderdaad zo nijpend ‘aan publicatiemogelijkheden ontbreekt’ als twee mainstream-bladen tegelijk het Kousbroek Essay afdrukken.
Wat ons uiteraard wel benieuwt, is wie de centjes uiteindelijk heeft ontvangen van het fonds. Ging de subsidie naar K. Schippers voor zijn overigens alleszins aardige lezing, of ging de subsidie naar de ‘publicatiemogelijkheden’ die het Nederlands Letterenfonds op deze manier wil ‘stimuleren tot het opnemen van essays’. En wat ons al evenzeer even - maar niet te lang - bezighoudt, is de vraag wie nu het meest beledigd werd door deze subsidieregeling. Zou dat K. Schippers zijn (die thans onder de schaduw leeft zonder stimuleringsgelden geen Kousbroeklezing te kunnen vervaardigen), zouden dat De Gids en NRC Handelsblad zijn (die nu onder verdenking staan zonder subsidie geen ‘publicatiemogelijkheid’ voor een essay te willen bieden), zou het de lezer zijn (aan wie het blijkbaar ontgaan was dat het genre ‘vernieuwing’ nodig heeft door betaalde essays die getuigen ‘van originaliteit en denkkracht, waarbij stilistisch talent samengaat met een oorspronkelijke geest’), of zou het toch Kousbroek zelf zijn (wiens naam nu voor altijd aan een volkomen idiote subsidieregeling is vastgenageld?).
Waarschijnlijk heeft het Nederlands Letterenfonds evenmin vrienden gemaakt bij de organisatoren van de Jan Hanlo Essayprijs, die al sedert 1999 diverse essayvormen bekroont, beloont en onder de aandacht brengt. Oh ja, daarnaast bestaat in Nederland ook al enige jaren de door de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak (kvb), de koepelorganisatie van de Nederlandse boekenbranche, gesubsidieerde essayreeks ‘Over de roman’. Daarin schrijven ‘belangrijke Nederlandstalige auteurs’ essays voor een breed publiek over ‘de waarde van de roman in de huidige maatschappij’. Deze essays worden uitgegeven door Uitgeverij Athenaeum. Het grappige is dat deze essayreeks mede gefinancierd wordt door het Nederlands Letterenfonds, dat ondanks de eigen inspanningen toch meent dat nog weer een nieuwe stimuleringsregeling voor de essayistiek noodzakelijk is, om het genre te ‘stimuleren en ontwikkelen’ en omdat ‘het ontbreekt aan publicatiemogelijkheden’.
De waarheid is natuurlijk veel ijzingwekkender dan welk persbericht ook. Nederland heeft nooit meer dan een handvol essayisten gehad die een handvol essays van enige betekenis hebben geschreven. Nu de column woekert, de blogs hun vernietigend werk doen, en tweets de nieuwe letterkundig heilstaat vertegenwoordigen, is het essay een stervend genre. Vandaar dat de subsidiegieren thans klapwiekend rond het kadaver wachten op de komende feestelijkheden.
Subsidie schrijft geen essays, baart geen essayisten. Subsidie bevredigt slechts de behoefte aan literaire façades om de middelmatigheid aan het oog te onttrekken. En wij kunnen ons lot niet ontlopen, want ooit zal een ieder van ons aan de Grote Redacteur daarboven moeten bekennen: ik legde mij toe op het schrijven van levend Nederlands, maar ik heb subsidie gehad.