Ooit had ik twee parkieten: Piet en Riet. Ik dacht dat Piet een mannetje was en Riet een vrouwtje want dat was mij verteld. Nadat Riet Piet had doodgepikt, met haar scherpe snavel op zijn zachte koppetje - zijn kruin was helemaal kaal -, ging ik met haar naar de dierenwinkel.
‘Ja,’ zei de verkoper, ‘dat zien we wel vaker, dat mannen vrouwtjes doodpikken als ze er niet op mogen.’
Ik denk dat ik hem vragend aankeek.
‘Ja, dat is een mannetje, dat je daar in je hand hebt.’
Er was iets mis met mij. Ik miste iets. Informatie.
Ik heb dat wel vaker. Dat gevoel iets gemist te hebben. Niet zozeer het gevoel dat ik iets mis, maar meer dat iets mij heeft gemist. Dan hoor ik de hele tijd een vervelende zoem en de volgende dag vraagt de buurvrouw: ‘Hoorde u het niet? De postbode belde gisteren wel een kwartier aan. Omdat ik hem zei dat u zeker thuis was. Ik had uw voetstappen gehoord. En de muziek.’
In mijn handen houd ik een briefje van de posterijen: ik kan een pakketje komen ophalen op het postkantoor.
Er wordt aangebeld. Ze bonken op de deur. Mijn hoofd doet pijn. Er zitten rare witte puntjes op de rand van mijn eikel. Het lijken wel jeugdpuistjes.
Ik kan midden op straat ineens beginnen met klappen, het ritme uit mijn hoofd. Ta-dam - dam. Ta-dam - dam. Ta-dam - dam.
En als ik in bed lig, draai ik met mijn hoofd heen en weer: tsjik - tsjik - tsjik - tsjik.
Er wordt hier echt heel hard op de deur gebonkt.
Bum - bum - bum. Steeds sneller.
Wat sist er godverdomme zo?
Mijn grootvader werd dement, niet lang nadat ik bij hem ging wonen. Dement worden, is als het zakken van de zon. Heel lang zie je geen verschil en dan, ineens, is het schemerig. De laatste meters zakt de zon heel snel. Zienderogen.
Mijn grootvader wist dat hij het duister inliep. Er was nog een beetje licht, toen.
‘Sorry jongen,’ zei hij, ‘sorry.’
Het leek me vreemd, zoiets. Dat je weet dat het snel voorbij is. Ik dacht toen: daar zou ik heel boos van worden. Maar mijn grootvader werd niet boos. Hij was rustig, kalm, berustend. Ik dacht: dat zou ik niet zijn.
Het gekke is: dat ben ik nu wel. Rustig. Kalm. Berustend. En ik denk aan mijn grootvader.
Ik vraag me af: hoe zouden ze weten dat ze hier is?
Het regent buiten. Ik zie de grijze lucht. De kale zwarte hoge bomen. Op straat staat een blauw busje met een wit dak, schuin geparkeerd op de stoep. De lampen van de andere auto's reflecteren in de ruiten van de huizen aan de overkant. De kamer kleurt af en aan donkerblauw. Ik zou willen dat ik de ramen open kon zetten.
Kleding reparatie's staat er op het gele bord aan de overkant. De gouden schaar. Ik heb vaak naar dat bord gekeken: Rits sluitingen • innemen uitleggen • korter langermaken • gordijnen • voeringen
En dan zou er iets mis zijn met mij, dacht ik.
Er staan drie lampen aan in deze kamer. Is dat te veel? Ik kan amper meer ademhalen. De rust van zo-even is weg.