nen en een vrouw aan de toog, op de bar staat een fles champagne die eruit ziet of hij niet afgerekend gaat worden.
Als Richard mij in de gaten krijgt, maakt hij een gebaar richting tap en zegt tegen de anderen: ‘Mijn vriend.’
Ze kijken heel even op. Ik geef de bestelling door en Richard scharrelt twee cola's bij elkaar. Als ik het blad wil pakken, voel ik de vochtige warmte van zijn vingers om mijn pols. Hij kijkt me aan alsof hij me iets wil vragen maar vergeten is wat - laat me dan weer los.
Als ik de flesjes op tafel zet, zit de man tegen de kinderen te praten, voorovergebogen, het hoofd tussen de schouders, als een grote vogel op een tak. Hij schuift de wijnkaart mijn richting uit, wijst iets aan.
‘Die hebben we niet per glas,’ zeg ik. ‘Misschien een halve fles.’
‘Hoeft niet,’ zegt hij, ‘doe maar een hele.’ Hij kijkt schuin naar mij omhoog. ‘Doe maar een fles van deze. Denkt u dat die goed is?’
‘Ongetwijfeld, maar ik ken hem zelf niet,’ zeg ik.
‘Is het een volle aardse wijn? En toch verfijnd?’
‘Ik kan het even aan de baas vragen.’
‘Als u dat zou willen doen,’ zegt hij, ‘heel graag.’
Ik verdwijn opnieuw achter het gordijn, wacht twee tellen, keer dan terug naar de tafel en zeg dat de baas het een bijzonder goede keus vindt. Zeer aards en toch buitengewoon verfijnd.
‘Daar ben ik blij om,’ zegt de man, ‘daar ben ik heel blij om.’
Het restaurant heeft achttien tafels binnen en twaalf op het terras, goed voor zo'n honderd couverts. Deze avond is het stil. Dinsdagavonden zijn altijd moeilijk, maar vanavond is het nog stiller dan normaal. Als we die groep niet kregen, hadden we de deuren net zo goed kunnen sluiten, dat zou Richard een hoop geld schelen.
Richard let niet zo op geld. Ik heb genoeg verdiend in het leven, zegt hij, en weer uitgegeven ook. Alles uitgegeven, hahaha, lacht hij dan.
Het schijnt dat hij in Parijs een tent heeft gehad waar tout le monde kwam. Richard kende iedereen en iedereen kende Richard. Tot vijf jaar geleden. Toen is hij hier terechtgekomen, met zijn twee dochters, die nu alweer groot zijn. Weer een restaurant, maar anders, natuurlijker, eenvoudiger, meer in overeenstemming met hoe hij nu wilde leven. Ik weet niet hoe hij het zich had voorgesteld, maar ik krijg niet de indruk dat het van de grond gekomen is, dat meer natuurlijke nieuwe leven.
Vanaf het moment dat hij aan tafel is gaan zitten, blijft de man onophoudelijk aan het woord. Hij praat maar door en de kinderen zeggen niets terug. De jongen tekent met zwarte stift op de papieren placemats die ik hem heb gegeven, het meisje speelt met plastic poppetjes van McDonald's. Ze kijken naar beneden, maar aan de manier waarop ze hun hoofd houden, een beetje schuin, meen ik te zien dat ze wel luisteren. Ik zet de muziek van die klotige Gypsy Kings iets zachter en blijf achter de counter glazen poetsen, twee tafels van hen vandaan. Niet opdringerig, maar wel binnen gehoorsafstand.
‘Dat moeten jullie goed onthouden,’ hoor ik. ‘Nooit vergeten. Het is heel belangrijk.’
De man heeft de kinderen iets te vertellen, dat is wel duidelijk. Soms stelt hij een vraag en kijken de kinderen even op, maar voor ze antwoord hebben kunnen geven, is hij al weer aan het woord.