vendien de ruimte om de gebeurtenissen in de eigen leefwereld te projecteren. Het verhaal breidt daarmee zijn territorium uit, wordt universeler en dus - althans in de ogen van velen - literairder.
Dit soort schrijvers zullen nooit ‘Albert Heijn’ in hun boeken gebruiken, maar altijd spreken van ‘een supermarkt’, of zelfs een ‘kruidenier’ waar bij voorkeur nog in guldens wordt afgerekend, want nergens is de euro met grotere tegenzin ingevoerd dan in de Nederlandse literatuur. Schrijvers laten een personage liever ‘een bankbiljet’ uit de portemonnee halen dan een briefje van twintig euro - laat staan dat er wordt gepind of gechipt. De literaire smetvrees leidt tot archaische boeken, druipend van heimwee naar de klassieke, vertrouwde verhaaldecors van grote voorgangers als Gerard Reve en W.F. Hermans - de schrijvers waarmee de huidige generatie schrijvers opgroeide.
Schrijvers die geen last hebben van de angst voor het alledaagse, worden vaak aangeduid als ‘realistisch’. Zij doen immers geen moeite afstand te nemen van de realiteit, al creëren ook zij onmiskenbaar hun eigen verhaalwereld. In Het sadistische universum schrijft W.F. Hermans terecht: ‘Ook de realistische romancier is een magiër, ook zijn verhaal is geen objectief relaas maar een sage. Zijn objectiviteit is een werkwijze, meer niet. De werkelijkheidsbeschrijving die hij beoefent, is niet objectief, maar hoogstens conventioneel.’
Realistische schrijvers kampen evenwel met het probleem dat niet al hun realistisch schrijvende collega's magiërs zijn. Minder talentvolle auteurs klampen zich vaak vast aan een realistische, actuele verteltrant omdat zij niet anders kunnen, omdat ze niet beschikken over de verbeeldingskracht die het herscheppen vereist. ‘Lectuur’ is vrijwel altijd ‘realistisch’ als het geen science fiction, policier of een cowboyverhaal betreft, en uit vrees voor dat stigma bewaren de ‘literaire’ schrijvers een hygiënische afstand tot het alledaagse. In hun verhalen dus geen sms'jes, want voor je het weet lijk je op Kluun. (Er zijn veel redenen aan te dragen waarom een schrijver als Kluun als niet-literair of semi-literair wordt beschouwd, maar misschien speelt de enorme hoeveelheid sms'jes in zijn boeken wel een heel belangrijke rol in het collectieve letterkundige onderbewustzijn.)
Een andere ‘realistische’ schrijver noemde eens met naam en toenaam het televisieprogramma waar zijn personages naar zaten te kijken. Voor een recensent was dat aanleiding op te merken dat het boek wel geen ‘tijdloze klassieker’ zou worden, omdat over twintig jaar niemand dat programma nog zou kennen. De opmerkelijke logica achter deze constatering luidt dat een schrijver die de ambitie heeft een tijdloze klassieker te schrijven, zich verre dient te houden van alles wat actueel is, om zichzelf niet bij voorbaat te diskwalificeren. Een boek dat besmet is met actuele details, heeft immers in de ogen van dit soort recensenten bij voorbaat geen toegang tot de hemel van die tijdloze klassiekers. Het zal moeten branden in het vagevuur van de wegwerpliteratuur, samen met het werk van Joyce, Orwell, Hemingway, Sartre en Camus, om maar wat auteurs te noemen die de actuele details niet schuwden - het is misschien nauwelijks toevallig dat dit allemaal buitenlandse schrijvers zijn.
De lezer is tot nu toe buiten beschouwing gelaten, maar hij is medeschuldig aan dit misverstand. Veel mensen lezen niet graag over hun eigen wereld en hun eigen tijd, omdat ze die te banaal vinden. In het al eerder geciteerde Het sadistische universum merkt Hermans ook op dat de door veel lezers gewenste identificatie met een hoofdpersoon gemakkelijker wordt naarmate de in fictie opgeroepen werkelijkheid verder afstaat van de belevingswereld van de lezer. Lezers willen zich helemaal niet identificeren met personages die op hen lijken, omdat ze zich daar ongemakkelijk bij voelen. De lezer vindt het prettig als hij de verhaalwereld die hem wordt voorgeschoteld meteen herkent als mythologisch. ‘De lezer erkent in de helden en prinsen wezens van een andere orde dan hijzelf is, hij classificeert ze en maakt ze onschadelijk, hij accepteert ze als fenomenen die hem geen kwaad kunnen doen,’ aldus Hermans.