De vijf klinkers aeiou worden in veel talen en landen op alfabetische volgorde in 120 woorden gestopt. Zou je dat ook met vijf medekrinkels kunnen doen? Ik probeer het hier met het vijftal klnst. Woonden we maar in Japan! Daar maken ze geen verschil tussen l en r. Wat bij ons knalst en knelst knarst en knerst daar net zo goed. Ik zal er een keel gebluik van maken. Heremaal niet elg rastig.
Klunst een kolonist niet het kleinst?
Kolentas bevat helaas veel kleintes.
Keelsnot heet in een mijn koolsnot, maar bij Kloos niet.
Kleisteen was dat spul waar we mee klosten.
Klotenas smeten de Kelten 's op het klotenijs.
Kletsen betekent: je bek laten klotsen.
Knalst staat als superlatief hoog op mijn kenlijst.
Kaneeltas wordt met lucifers erin soms een knaltas.
Knieslot verhindert dat het ene beest het andere knoeselt.
Kunstlei lei Rembrandt op zijn kniestoel.
Knoetels koken leerde ik op knoetles.
Knitsel hoor ik veel wanneer ik knutsel.
Katalaans heeft een mooi woord voor katlens.
Ketelsein klinkt bij het aanmaken van katalasen.
Ketenlas had ik nodig toen ik in een lange keten las.
Kotensla van Kees was nog lekkerder dan katoensla.
Katslaan deden ze laatst lachend in de Kaatslaan.
Kaatsenlui kotsten hun kut-senaal in de kotsenla.
Kaaslint zegt: ‘Soms vind je in een koesalon 't!’
Kaasloten zijn soms minder lekker dan kasloten.
Ook snelt de juf met de kousenlat en zegt: ‘Ik snel 't.’
‘Ik snij 't al,’ zei toen de dame in haar kousentaal.
Kastelen zijn mooi te zien aan de kustlijn.
Aksietoneel vereist een flinke kostenla.
Loeikunst wordt bij veel musici: IJlkunst.
Lakentas is in Japan: rekentas of rijknots.
Loksnot zit vlak na je dood in je lijksnoet.
Lokusten springen gratievol op een liksteen.
Loketneus zie je alleen achter het loket, lijkt ons.
Loketsein in de woestijn lokt Sion.
Linkst in de achtertuin staat de uilenkast.
Liniekoets, dacht de koetsier, lonkt os.
Lunskeet verwarde vaak de Lunskat.
Lijnstook meet je met een lijnstok.
Lijntaks betaalt een dame met een lontkus.
Lantisk is mastiek voor een lontsok.
[pagina 16]
[p. 16]
Loskant is de scheepszij waar je los kunt.
Losketen, daarmee lost men vaak loskatoen.
Al snikt hij, hij zwemt toch losnaakt.
Leasen-taak vervult de hond met een leisen-tak.
Leesteken lijkt op het elastieken aalsteken.
Oliestank verpest alles op de Aalstnok.
Lotkans kreeg ik om litekens met één t te schrijven.
IJltaksen blijken vaak loeitaksen.
Olietanks bevatten nooit lotion-kaas.
Lotensok is daarentegen vaak een lotion-sok.
Latskieën moet je doen met een lotus-kan.
Lotsnik liet de ezel na de lotusneuk in haar lotusnek.
Enkelst is de man moe als hij naklust.
Anklets heb ik niet aan als ik aanklots.
Nekslot droeg ik toen ik helaas niks liet.
‘Inkstel’, riep de Brit die ik in kist lei.
Naaktles kreeg ik en ik sprong naakt los.
Inkotsla is waar ik het beest naakt sla.
Nijlkust is waar ik vond mijn noëlkist.
Aanloktas maakt dat ik in de Nijl kots.
Nijlsekte werkt met een inlos-kat.
Nulstuk maakt de brug over de Nijl stuk.
Nultaks is eigenlijk mijn nalaat-kas
Nijltask krijg ik als ik nalaat: Sik!
'n Skelet is wat daar aansuk'lt.
Neusketel is Neskio-taal die ik las in de nos-ketel.
ns-loket heeft een bak die aanslijkt als-ie niet inslikt.
Insluitkoe staat vastgebonden op de Insluit-ka.
Insteekla was waarin ik wat ik aanstak lei.
Nestlé-kou is waarin ik op een vogeltje in z'n nest lijk.
‘Ontkluis niet Kloos!’ Dat riep ik net, klas!
‘Ont-oksel je!’ riep ze (ik had nat oksel).
Netelkas zat vol brandnetels die ik wel ontlik 's.
Nautilus-ka, zo heet de kade waar ik ontlos: Koe!
‘Niet skol!’ riep de Zweed, en ik zei niets, koel.
‘Antislik,’ zei de boerenknecht maar die ontsla 'k.
Skilint is zo fraai dat ik riep: ‘Skol? Net!’
Skeleton deed me schrikken: ‘Is kloten!’
Skieënlat, handig dat die lat je op één been skieën laat!
IJskanteel is een woord uit de skiëntaal.
Skate-lijn is zo mooi als vroeger de Skaatlaan.
Skitoneel hoort helaas tot de sektie nul.
[pagina 17]
[p. 17]
Sliknat verzuipt die slak net.
Slikten wij omdat zij zulke zuchten slaakten?
‘Slinkt!’ riep ze blij bij de spiegel toen ze slankte.
Sleeëntaak geeft haar sleeëntik.
Slotkan zit stevig vast onder zijn sluitknie.
Solotank met twintig liter zorgt voor de slotenkoe.
Sniklot treft iedereen die een snik laat.
Sniktaal hoor ik als ik een snik tel, zei Paul Snoek en snikt al.
Seinloket bezit een snelkit.
Sneltaak bevat een snertkoe.
Snotkeel is voor je gezondheid een seintakel.
Snuitlijk kost een sent elk snotlok.
Stukloon voor ijverig stakelen.
Stekenla voor die lastige stikneul.
Stalken is een loopwijze die ik heel stil kan.
Stalneuk maakt de as te link.
Steenkool ligt in Estland in de Estenkuil.
Steunlijk eindigt onder de steenluik.
Takelneus roept: Doe 't kluns!
Takelsein geeft het teken: ‘Haal de takels in!’
Tekenles ordonneert: ‘Maak de taken los!’
Tokensla riep: ‘Eet, ja eet kansel!’
Taksilijn rijdt snel naar de taaksalon.
Taaksnol vervult haar taak snel!
Telkens weer die telekinese!
Tolksein roept in het Engels: ‘Talk, son!’
Talenkeus antwoordde automatisch: ‘Eet links!’
Talensoek schreef met inkt van Talens: Ik!
Teleskieën is wat ik met een atlas kon.
Taalsnik laat ik horen als ik met de atlas nok.
Tenakels geven mij medeklinkende tinkels.
Teenoksel noem ik mij teen-kasla.
Toneelkeus verhoogt toneelkas.
Toneelsok scheurt stuk bij de toneelski.
‘Ton, skol!’ riep de Japanner, en hij hief een portie tuinsuiker.
Tuinslak stikte in het tuinslik.
Etskolen maken iets klein.
Tasknal maakt dat ik mijn arm om de tas knel.
Toeslijken deed men altijd achter de tasluiken.
Eetsalonke met kleine porties maakt haar té slank.