liet mij door het beest meevoeren in de gierende wind, op duizelingwekkende hoogte. Ver beneden ons schoven aardse kleurvlakken voorbij, waardoorheen donkere rivieren kronkelden en zich als aderen vertakten.
Totdat een kind vlakbij hard begon te huilen. Ik stortte neer. Naast mij stond een jong paar met hun dochtertje. Dat dochtertje, van top tot teen in het roze gekleed, wilde de buggy uit, maar mocht dat niet van haar ouders, beide gekleed in de laatste lijn trainingspak voor hem en haar. Het meisje zette een nog luidere keel op, en maakte heftige, stuiptrekkende bewegingen, alsof haar laatste uur geslagen had.
De ouders gaven toe, zoals waarschijnlijk alle ouders hadden gedaan. De moeder tilde het meisje hardhandig uit de buggy en gaf haar op de koop toe een snauw. Het kind begon hierop nog harder te krijsen en probeerde zich los te wurmen uit haar armen. De moeder moest wel loslaten. De kleuter maakte zich schreeuwend uit de voeten.
De vrouw keek verwijtend naar haar man. Hij had zich tot dan toe overal buiten gehouden, en stond schouderophalend achter de lege buggy. Ze zei iets tegen hem, en dat moet vernietigend zijn geweest, want daarna holde hij toch maar achter het kind aan.
De gier verroerde intussen geen spier. Ondanks de commotie bleef het beest als versteend naar de zon staren. Ik probeerde mij ook niet te bewegen. Ik probeerde het niet te zien.
De man had zijn dochtertje gevangen en sleurde haar mee terug naar de kooi. Hij kwam naast mij staan, het meisje nog steeds grienend aan zijn klauw van een hand. Zijn vrouw was met de kinderwagen op een bankje verderop neergeploft, en begon in haar tas te wroeten. Ze haalde een spiegeltje tevoorschijn en begon haar lippen bij te werken. Ik wilde het allemaal niet zien.
‘In het echt zijn ze veel groter...,’ begon de man plotseling.
Hij sprak tegen zijn dochtertje, toch zeker.
‘Vééél groter.’
Ik had het mis, hij keek naar mij.
‘Op safari... vorig jaar... naar Zuid-Afrika...’
Hij grijnsde en ik zag een lange rij stevige tanden.
‘Met het hele gezin all-in. Hartstikke mooi.’ Hij had het laatste met een vastberadenheid uitgesproken die alle twijfel uitsloot.
Ik knikte, hield mij op de gier gericht. Het hielp niet.
‘Daar waren heel veel van die beesten. Veel groter dan deze... Bloedheet dat het was, en tuurlijk was het eten niet te vreten..., de godganse dag rijst... dan weer rijst met dit, dan weer rijst met dat... ik hou niet van rijst...’
Ik wilde het niet te horen, maar er stond niemand anders.
Zijn dochter begon weer te dreinen. Ze had een sandaal van haar voet getrokken en smeet die van zich af. De man merkte het niet, hij praatte rustig door.
‘En die zwartjes de hele dag maar bedelen om geld, overal moest je dokken... hier met de poen... en weg waren ze...’
Het meisje was aan haar andere sandaal begonnen.
‘Maar ik had ze wel door hoor... ben niet van gisteren... gewoon hand op de knip.’
Hij klopte met zijn hand op zijn portefeuille die zijn broekzak bolde, en knikte in de richting van zijn vrouw op het bankje.
‘Dat zeg ik ook altijd tegen haar... als ze begint te zeuren.’