De duizeligheid van het begin van de roman gaat al snel over in de koorts waaraan iedereen in het sanatorium wel meer of minder lijdt. Die koorts zorgt voor een nauwelijks merkbare betovering, of lichte hysterie, als je het nuchter zou bezien. Maar zulke nuchterheid is op deze hoogte en in deze omstandigheden niet zo makkelijk vol te houden, niet door de welgestelde teringlijders, niet door de prozaïsche Hans Castorp zelf, en dankzij Thomas Manns weergaloze stijl al snel niet meer door de lezer, die zich moeiteloos in de sympathieke, wat naïeve hoofdpersoon verplaatst. Castorp bezoekt er voor drie weken zijn neef met de gedachte vervolgens samen huiswaarts te keren; hij wordt echter onmiddellijk zelf tot patiënt gemaakt. Hij zal er zeven jaar blijven.
Het sanatoriumpubliek is een naar binnen gekeerde gemeenschap. De individuen komen van alle kanten. Door het strenge regime in het kuuroord zitten ze dagelijks een aantal keer bij elkaar aan tafel, ze zijn ongewild intiem met elkaar door hun gezamenlijke ziekte en de telkens dreigende, zij het altijd verzwegen dood. De buitenwereld wordt nooit ter sprake gebracht, kranten lijken er niet te bestaan en zodra iemand al dan niet tijdelijk verdwijnt, wordt er niet meer over hem of haar gesproken. Er heerst een vage minachting voor het ‘laagland’.
Die afzijdigheid mag begrijpelijk zijn in het nog televisie- en radioloze tijdperk van de jaren vlak voor de Eerste Wereldoorlog, maar de ontkenning van de wereld daar beneden is wel erg radicaal. Hoe diepgaand de bergbewoners van het laagland verschillen, blijkt vooral uit de geheel andere tijdsbeleving van de patiënten.
Dat Der Zauberberg onder veel meer een verhandeling over de tijd is, mag een open deur heten. Wie filosofische belangstelling heeft voor het ervaren van de tijd, kan zich niet tot Schopenhauer, Nietzsche, Bergson en Heidegger beperken. De Toverberg is een onmisbare aanvulling op de analyses van deze denkers, misschien zelfs meer nog dan Prousts À la recherche du temps perdu.
Niet dat Mann er voortdurend enorm wijsgerig over doet, integendeel. Zo hangt een van de gasten aan tafel, ‘het ivoorkleurige meisje Levi’, tegen de stoelleuning en ze zou op een dode lijken ‘als haar boezem niet zo heftig en metrisch op en neer gegaan was’. Dat woord metrisch is grappig: de mechanische kloktijd wordt hier gemeten door de tuberculeuze ritmiek van de ademhaling, die voortkomt uit een duistere binnenkant vol organische ontbinding.
In de droomwereld van het kuuroord valt een woord als ‘metrisch’ meteen op, want elk normaal tijdsbesef lijkt hier afwezig. Al zijn de bewoners aan een militair strakke dagindeling van kuren en maaltijden onderworpen, die hen voortdurend op de klok moet doen kijken, tegelijk bestaat voor hen buiten die dagelijkse cyclus - en die van de week en de jaarlijkse feestdagen - nauwelijks tijd. Of beter: de tijd is meedogenloos aanwezig, maar cyclisch, als een carrousel, terwijl zij lineair vrijwel ontbreekt.
Behalve Hans Castorp vertoont niemand in Der Zauberberg ook maar enige psychologische ontwikkeling. Ze mogen een, vaak fataal, ziekteverloop vertonen, verder blijven het zetstukken, als de paarden op een draaimolen. Er gebeurt veel in het sanatorium, maar er is geen geschiedenis. Wat is dat (na bijna honderd jaar) een mooie metafoor voor het tijdsbesef van het laatste decennium...
Het ontbreken van een lineaire tijd is op deze grote hoogte merkbaar aan de sneeuwbuien in augustus en de warmte op zonnige dagen in de winter. Van de opeenvolging van seizoenen kun je hier niet goed op aan. En als je wel op de seizoenen let, keren natuurlijk steeds dezelfde terug en gaat de tijd zo bekeken ook niet verder... De inmiddels geacclimatiseerde Hans Castorp legt aan zijn minder beschouwelijk aangelegde neef uit, dat er geen sprake is ‘van richtingsduur, en de eeuwigheid betekent niet “rechtdoor”, maar “in de rondte”’.
Waar steeds hetzelfde gebeurt, zo had Thomas Mann bij Schopenhauer gelezen, houdt de tijd eigenlijk op te bestaan. Een schitterend beeld hiervoor is de omstandigheid, dat de gasten boven de loofboomgrens zitten: het eeuwige groen van de naaldbomen