De zaak B.
door Antoine de Kom
Ik bezoek verdachte in zijn cel: een kleine jongeman met een schriele gestalte zit mij in zijn te dure pak op te wachten. Hij ziet mij, staat op en komt naar me toe. Zijn cel maakt bepaald geen onpersoonlijke indruk. Aan de muren hangen routekaarten, afbeeldingen van snelle auto's en familiekiekjes. Op zijn tafel liggen her en der brieven, zo te zien krijgt hij erg veel post. De cipiers vertelden me dat hij vaak lang staat te bellen met familie.
Verdachte is niet onvriendelijk en biedt mij met een nonchalant gebaar de enige lage stoel in het vertrek aan. Zelf gaat hij met gekruiste benen op het bed tegenover mij zitten en vraagt of ik er bezwaar tegen heb als hij rookt. Dat heb ik. Hij steekt niet op. Dan valt mijn oog op een gitaar die in de hoek bij het raam staat. Ik zeg er niets over maar geef uitleg over het onderzoek. Hij hoort het zwijgend aan. Dit is een routinier, een reguliere bajesklant.
‘Ik ben niet gestoord, alleen kansloos. Ik wist wel dat we uiteindelijk gepakt zouden worden, dat we in de prijzen zouden vallen. Weet u waar ze is en wanneer ze komt?’
Verdachte haalt zijn hand door zijn keurig gekamde haren. Hij wijst haar op een foto aan: een slanke, wat popperige jonge vrouw.
‘Hoe is het leven zonder haar?’ wil ik weten. Ik zie verdachte ineens verharden. Hij kijkt me strak aan en zwijgt. Als afleidingsmanoeuvre wijs ik op zijn gitaar. Hij pakt die en streelt over de snaren. Hij ziet mij niet meer. Begint te spelen, mompelt dat hij heel goed kan dansen, hij had er zijn beroep van willen maken. Hij heeft het zichzelf aangeleerd. Hij heeft weinig opleiding, verliet de middelbare school voortijdig om te gaan werken. Zijn ouders waren straatarm en streng religieus.
Als hij is opgehouden met tokkelen, vraag ik hem: ‘Die routekaarten, die auto's, die mensen, is dat jouw leven?’
Verdachte komt even overeind, kijkt naar de muur tegenover hem en zegt kortaf: ‘Ja.’
‘Wat mis je het meest?’ probeer ik. Verdachte slaat luid de eerste akkoorden van een of ander country-liedje aan.
‘Haar natuurlijk, wat een vraag. En mijn moeder, vader, broers en zussen. Ik heb niet al te vaak contact, bij hen langsgaan is veel te link. Voor je het weet, hebben ze je in de gaten.’
Na een tijd vertelt verdachte in horten en stoten dat zijn leven de laatste jaren erg onrustig is geweest. Steeds maar op de vlucht, onderduiken, slapen in auto's of gewoon in de open lucht. Gestolen auto's natuurlijk, die verdachte van valse nummerplaten had voorzien. Al hun spullen lagen in de wagen: kleren, tandenborstels, drank, vuurwapens - zware, automatische vuurwapens.
‘Kijk, zie je die Ford v8? Een monster. Die had ik nodig om ze te snel af te zijn. Ik heb Henry een brief geschreven om hem te bedanken voor die auto. Echt een wagen waarmee je je zorgen achterlaat. In een handomdraai had ik dat ding aan de praat. We moesten ruime wagens hebben, al onze koffers met