De man zegt: ‘Wat een weertje, hè?’
De conducteur knikt.
‘Hoe lang hebben we nog?’ vraagt de man.
De conducteur kijkt op zijn horloge.
‘Twintig seconden, meneer.’
‘En wanneer komt de volgende naar Den Haag dan weer?’
‘Over vijfentwintig minuten,’ zegt de conducteur. ‘Dit spoor. En die is rechtstreeks. De rest stopt hier niet.’
Twintig seconden later blaast hij op zijn fluitje. Het schelle geluid verdwijnt in de warmte.
Als zij de trap afkomt, is de trein een kleine minuut weg. Toch haast ze zich. Verderop langs het spoor klingelen de bellen bij de spoorwegovergang nog. De man beweegt zich niet. Hij kijkt alleen.
‘En?’ zegt ze, als ze hijgend naast hem staat. Ze tuurt het spoor af. ‘Komt-ie? Of is-ie net weg?’
‘Wat denk je zelf?’ zegt hij. ‘Hij is net weg, natuurlijk. Om vier over half, precies zoals ik zei. Precies zoals het spoorboekje aangeeft.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘We hebben drie uur samen, en jij mist de trein.’
‘Wanneer komt de volgende?’ vraagt ze. Ze heeft geen zin op zijn verwijt in te gaan. Niet nu.
‘Vijfentwintig minuten,’ zegt hij.
Ze kijkt op haar horloge.
‘Precies,’ zegt hij. ‘Dat is inderdaad daarheen en dan één keer de pier op en af en klaar is Kees.’
Ze wil wat zeggen, maar ze doet het niet. Ze loopt naar de schaduw van de voetgangersbrug en gaat op een bank zitten. In de verte stoppen de bomen van de spoorwegovergang te klingelen. Op dat moment wordt zijn dochter wakker.
‘Sorry,’ zegt hij, terwijl hij gaat zitten. Zijn dochter steunt op zijn onderarm en ligt met haar hoofd op het lapje op zijn schouder; hij heeft haar net gevoed. Sinds hij zit, plakt zijn broek aan de onderkant van zijn bovenbenen vast.
De man wil wat zeggen, maar een trein rijdt op volle snelheid langs. De wind blaast in hun gezicht. Hij houdt snel een hand om het hoofdje van zijn dochter heen en wendt zich af, zijn rug naar de trein toe. Zij kijkt voor zich uit. Zand komt in haar ogen.
‘Ik bedoelde het niet zo,’ zegt hij, als de trein weg is. ‘Ik kijk hier al de hele week naar uit. Ik wil gewoon -’ Hij kijkt naar haar. ‘Gaat het?’
Zij wrijft in haar ogen. Ze knikt. Dan begint zijn dochter te sputteren.
Niet doen, ziet hij de vrouw denken, niet doen, kutkind. Niet nu.
‘Ik wil gewoon dat wij een fijne middag hebben,’ zegt de man. ‘En ik baal ervan dat die korter is. Want ik wil zo lang mogelijk van genieten van -’
Hij maakt zijn zin niet af, want zijn telefoon gaat. De man haalt hem met zijn vrije hand uit zijn broekzak en kijkt naar het beeldscherm.
‘Wacht even,’ zegt hij. ‘Deze moet ik eventjes nemen.’ Hij leunt voorover en reikt zijn dochter naar de vrouw toe. Hij doet het zo dwingend dat ze niet kan weigeren.
‘Wieg haar maar even heen en weer,’ zegt hij. ‘Daar wordt ze rustig van. En het is goed voor de spijsvertering.’
‘Hé, ben jij het?’ zegt hij dan in de telefoon, zijn stem hoger dan normaal.